donderdag 28 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogel 2003 - 2017 Staartmees






                         Een nest van staartmezen.




Staartmees - Aegithalos caudatus

 



Sociaal vogeltje
De staartmees is meer staart dan mees. Het vogeltje, met een lengte van 16 cm, heeft een staart van 10 cm. Die is zwart, net zoals de kleine snavel. Met dat fijne stukje gereedschap peutert hij overal kleine insecten en rupsen vandaan, en in de winter zaden. Het lieflijke verenkleed is onmiskenbaar mooi met zijn zwarte, witte en roze veertjes. De staartmees is een erg sociale vogel. Buiten het broedseizoen zie je altijd meerdere staartmezen bij elkaar, in de nazomer aanvankelijk in familiegroepjes die zich vervolgens in de winter samenvoegen. Foeragerende groepen staartmezen kunnen uit meerdere tientallen vogels bestaan. De Nederlandse broedvogels blijven in de winter hier en zwerven gezamenlijk rond. De staartmees is geen snelle vlieger. Hij vliegt slechts korte stukjes van boom naar boom. Hij steekt gewoonlijk afzonderlijk of slechts met enkele tegelijk over naar een volgende veilige plek. Vermenging met andere soorten mezen en bijvoorbeeld goudhanen is een bekend verschijnsel in de winter. Een fijn vogeltje maakt ook fijne geluiden. Het herhaalde hoge ’sisisi’ kondigt een groep foeragerende staartmezen aan. Het iets minder hoge rollertje ’tsirrr- tsirrr’ is langer en meer bekend.


Kunstig nest
De staartmees broedt in open bossen, aan bosranden en verder in vele verschillende biotopen. Favoriet zijn de hoge zandgronden en de duinen langs de kust. Hij mijdt alleen de meest open landschappen in delen van Groningen, Friesland en het Deltagebied. Hij broedt vaak laag op de grond maar ook hoog in naaldbomen. Het liefst bouwt hij het nest in dichte doornige struiken. Het nest van de staartmees is een stevige min of meer ovaalvormige constructie met een duidelijke ingang boven aan de voorkant. Het kunstige bouwsel bestaat vooral uit mossen en haren, samengeplakt met spinrag. Het geheel wordt afgewerkt met korstmossen en vaak met berkenschors. De binnenkant krijgt een stoffering van veren. Dit ’kunstwerk’ bouwen kost het paar samen drie weken.


Afname staartmezen na toename
Ten opzichte van vooral het eerste atlasproject(1973-1977) is het broedareaal van de staartmees in Nederland met een derde uitgebreid. Dit is het gevolg van meer (bos)aanplanten en de toename van stedelijk gebied met parken en andere groenvoorzieningen. Meer broedgebieden en toch minder staartmezen? In de loop van de periode 1990-2015 zijn de aantallen gehalveerd. Ten dele is het vervangen van struiken door gazons in gemeentelijk groen daar verantwoordelijk voor. Ook de toename van stenen terrassen in particuliere tuinen doet de soort en vele andere vogelsoorten geen goed. De belangrijkste oorzaak van de algehele achteruitgang is echter niet duidelijk. De huidige (2013-2015) populatie staartmezen bestaat uit 23.000-28.000 broedparen. (bron: sovon.nl)

 

 

 Figuur 1.


Broedvogels en zwerfvogels
In alle jaren van de tellingenreeks is de staartmees aangetroffen in het Noorderbos. Zie figuur 1. Soms zijn de verschillen groot. Het resultaat van de tellingen in 2003 is maar circa 10% van het aantal in 2011. In 2003, het eerste teljaar, is het jaartotaal 7 staartmezen en is ook een territorium vastgesteld. Zie figuur 2. In 2011 zijn 69 staartmezen gezien en zijn er géén territoria vastgesteld. Het is duidelijk dat hoge totaalaantallen niet gerelateerd zijn aan veel broedgevallen. Hoge aantallen per jaar worden veroorzaakt door rondtrekkende groepen staartmezen. Dat is altijd buiten het broedseizoen, in de maanden oktober, november, december en januari. De zwervende groepen bestaan gewoonlijk uit ten minste 10 exemplaren. De hoogste aantallen komen uit op 23 en 28 staartmezen gedurende één telronde. Tijdens tien teljaren zijn territoria van staartmezen vastgesteld. Tijdens twee opeenvolgende jaren zijn zelfs 2 territoria vastgesteld. Alle territoria bevinden zich in de half begroeide delen van het Noorderbos met veel struiken en lokaal groepen (aangeplante) jeneverbessen.

  

  Figuur 2.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl


woensdag 27 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Fitis







Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 

 

Fitis - Phylloscopus trochilus

 


Kleine verschillen
De fitis is evenals de tjiftjaf een vrij kleine zanger (11 cm). Zijn postuur is minder gedrongen dan die van de tjiftjaf door zijn langere vleugels, langere snavel en grotere kop. De fitis heeft een duidelijke lange lichte oogstreep en lichtbruine tot vleeskleurige poten. De minimale verschillen tussen deze kleine vogels zijn slechts bij goed zicht vast te stellen. Het verschil in lengte van de slagpennen is ook een kenmerk, maar dit is nagenoeg niet waar te nemen in het veld.


Zonnige zomervogel
Gelukkig zingen alle soorten vogels een uniek liedje. De fitis heeft ook een bijzondere eigen versie. Het liedje van de fitis wordt wel als weemoedig omschreven of als een neerdwarrelend blad. De aanhef van de zang van de fitis lijkt erg op die van een vink. Om het te onthouden bestempelde ik een zingende fitis in mijn geheugen als ’een vink die opgeeft’! Dat ’hulpmiddel’ is al lang overbodig geworden gezien de algemeenheid van de soort. Anderen gebruiken als ezelsbruggetje de spreuk ‘Het is nu wel zonnig, maar het gaat straks weer regenen’. Waarbij de toonhoogte van het laatste deel daalt zoals de zang! In mijn ogen is de fitis een echt zonnige zomervogel die zich vooral bij mooi weer laat horen! Pas in hun broedgebied aangekomen mannetjes bezetten een groot gebied. Met het toenemen van het aantal concurrerende mannetjes slinkt het territorium tot de uiteindelijke grootte. Daarna worden pas vaste zangposten ingenomen. In het Noorderbos heb ik ervaren dat de fitis vanaf een vaste plek (betrekkelijk kleine omgeving) zijn liedje zingt. Elk broedseizoen heb ik vaste zangposten ontdekt!


Kwetsbare vogel
Levendig en rusteloos fladdert de fitis behendig door boomkruinen en struiken op zoek naar allerlei insecten. Ook andere ongewervelden, soms bramen en allerlei soorten bessen worden gegeten. Het voedsel wordt van bladeren en takken opgenomen. Vaak doen ze dat op een vliegenvanger-achtige wijze. Het nest van de fitis wordt meestal aangetroffen op de grond tussen dicht gras of wat hogere plantengroei en is voornamelijk opgebouwd uit grashalmen. Het nest is gebouwd op een plek waar veel licht op de bodem valt en waar een vrij uitzicht is. Door zijn broedgedrag is ook de fitis een kwetsbare vogel in het Noorderbos.


Afnemende aantallen
Hoge aantallen fitissen vinden we in de duinen, op heidevelden, hoogveengebieden met opslag, jonge bosaanplanten en andere half open omgevingen met bomen. Open boerenland en stedelijk gebied zijn niet zo in trek. De landelijke verspreiding was enkele decennia ongewijzigd. De aantallen nemen de laatste jaren echter af. Dit heeft voor een deel te maken met veranderingen in het beheer van bossen en andere natuurgebieden. De droogte in de West-Afrikaanse overwinteringsgebieden is ook van invloed op het overleven aldaar. De fitis overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahel. De tocht erheen en ook de terugtocht is ongeveer 7500 km. De eerste 2 weken van april komen de meeste fitissen aan in Nederland. Eind juli keren de Nederlandse broedvogels al weer terug naar Afrika. Doortrekkende fitissen zijn er tot eind september in ons land. De huidige (2013-2015) populatie fitissen bestaat uit 150.000-250.000 broedparen in Nederland (bron: Sovon.nl.)




 Figuur 1 .


Over het hoogtepunt
De fitis is de vogel met de meeste vastgestelde territoria in het Noorderbos gedurende de 15 teljaren. Zie figuur 1. In aantal valt de fitis buiten de top 10 met 1.368 exemplaren. Het toenemen van de begroeiingen heeft de biotoop voor de fitis steeds beter geschikt gemaakt. De stijging van aantallen en territoria laat dat zien in figuur 1 en 2 . De schommelingen daarna zijn niet goed verklaarbaar. De dalingen erna wijzen erop dat de soort over het hoogtepunt heen is in het Noorderbos. De bomen nemen te veel de overhand voor deze soort. Een versnelde afname ligt niet voor de hand.

 
 



 Figuur 2 .


Vanaf half maart keren er al fitissen terug in het Noorderbos, zoals in de rest van Nederland. Het merendeel arriveert echter pas in april. Zie figuur 3. Een uitzondering is het jaar 2010. Toen werden op vrijdag 26 maart al 9 zingende fitissen waargenomen. Met het uitkomen en voeden van de jongen nemen zangactiviteiten snel af in juni. In juli zijn veel vogels al weggetrokken.





 Figuur 3 .



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
  


 

dinsdag 26 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Tjiftjaf





                       Tjiftjaf in de winter



Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 

 
 

Tjiftjaf - Phylloscopus collybita



Zingt zijn eigen naam
De tjiftjaf behoort tot de ’geelbruine zangertjes’. Een groep zangvogels met voornamelijk bruin, geel en soms wat groen in hun verenkleed. Ze leven tussen bladeren en twijgen, vaak hoog in struiken en bomen. Bij slecht licht en als ze minder goed in beeld komen, zijn deze gelijkende vogeltjes vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Door de combinatie van biotoop en zang is het echter een stuk eenvoudiger. Alleen het liedje horen is vaak al voldoende. De werkwijze van determineren op zang is dan ook een algemeen gebruikte methode bij kleine zomergasten! De zang van de tjiftjaf is een eenvoudig liedje. Ook mensen die niet ’vogelen’, hebben het zo door. Met wat fantasie hoor je de tjiftjaf steeds zijn naam roepen: een onophoudelijk tjif-tjaf, tjif-tjfaf, tjif-tjaf klinkt het gehele voorjaar door. Ook in de zomer schalt het door de lucht. Het is een zo algemeen geluid dat het soms niet eens opvalt.


Onduidelijke wenkbrauwstreep
Er zijn wel uiterlijke verschillen met de meest gelijkende soort, de fitis. De tjiftjaf heeft een variabele kleur poot, maar meestal is die donkerbruin of grijszwart. De wenkbrauwstreep is vaak nogal onduidelijk. Van beide kenmerken zijn variaties bekend bij tjiftjaffen die in andere gebieden voorkomen. Het is dus niet eenvoudig de tjiftjaf altijd op zicht op naam te brengen. Gewoonlijk ’luister’ ik alleen maar naar de tjiftjaf bij tellingen en broedvogelinventarisaties. Alleen bij de enkele winterwaarnemingen die ik ooit deed volgde nader onderzoek. Om zeker te zijn!


Al tientallen jaren stijgende aantallen tjiftjaffen
De tjiftjaf broedt in heel Nederland. Hoge dichtheden bereiken ze vooral in goed ontwikkelde loofbossen met veel ondergroei, op de kleigronden. Het is ook een gewone broedvogel in tuinen, parken en singels in stedelijke gebieden en in bosjes op het platteland. Ze broeden eigenlijk overal waar wat bomen staan. Vanaf 1975 kon de tjiftjaf zich dan ook vestigen in de voorheen kale gebieden in het westen en het noorden van ons land. Toegenomen verstedelijking en beplantingen speelden daarbij een rol. Landelijk stijgen de aantallen al tientallen jaren. Soms zijn er forse en moeilijk verklaarbare inzinkingen. Ook in het Noorderbos is dat vastgesteld in 2013. Zie figuur 1. In 2013-2015 bestaat de Nederlandse populatie tjiftjaffen uit 350.000-550.000 (bron: Sovon.nl.)


  

 Figuur 1.


Trekkers en blijvers
De meeste Nederlandse broedvogels trekken weg na het broedseizoen om te overwinteren in Spanje, Portugal, rond de Middellandse Zee of in Noord-Afrika. In zachte winters blijven enkele honderden tjiftjaffen hangen in Nederland (1980-2000.) Inmiddels zijn de aantallen opgelopen tot 1.000-2.000 (bron: Sovon.nl.) Ook in België overwintert de tjiftjaf. In het Noorderbos werd op 7 december 2015 een tjiftjaf gehoord en gezien. Afhankelijk van het weer keert de tjiftjaf begin of half maart terug in ons land. Voorjaarstrek naar noordelijke streken houdt aan tot half mei, vooral aan de kust.

 

 Figuur 2.
 

 
Stabiel na stijging
De tjiftjaf staat op de 2e plaats van de meest vastgestelde territoria in het Noorderbos. Met het toenemen van de leeftijd van de bomen is, zoals verwacht een stijging van het aantal broedende tjiftjaffen gevolgd. Zie figuur 2. Daarna is de situatie vanaf 2011 min of meer stabiel. Meer groei zit er naar verwachting wel in. Veel areaal bos is nog jong en biedt de komende jaren meer perspectief voor deze bosvogel. Als bodembroeder is de tjiftjaf, met vele andere vogels die zo laag broeden wel een kwetsbare vogel in het Noorderbos.

  



 Figuur 3.

 
De grafiek in figuur 3 geeft aan dat ruim de helft van het aantal in april aanwezige tjiftjaffen al in maart zijn gearriveerd. Daar zijn uiteraard doortrekkers bij. Om doortrekkers van broedvogels te onderscheiden mogen volgens de richtlijnen van het BMP pas vanaf 10 april territorium-indicerende waarnemingen van tjiftjaffen worden genoteerd. In juni neemt de zang af. Klaar met broeden trekt de tjiftjaf het gebied uit. In augustus zijn de eventueel nog aanwezige vogels stil vanwege de rui. In september is er een lichte opleving van jonge vogels. Gewoonlijk komen ze van elders en oefenen hier hun liedje.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl



maandag 25 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Zwartkop






Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 



Zwartkop - Sylvia atricapilla



Vrouw met bruin petje
De zwartkop stamt uit hetzelfde geslacht (Sylvia) als de tuinfluiter en grasmus, en is even groot (14 cm.) Het mannetje is voor het grootste deel in een grijs verenkleed gehuld. De onderzijde is wat lichter. Het vrouwtje heeft een meer grijsbruine kleur. Beide hebben onder de staart witte dekveren. De snavel is relatief groot, en grijs getint net als de poten. De naam dankt de vogel aan de glanzend zwarte kop van het mannetje. Het zwart lijkt een petje dat tot aan de ogen loopt. Het vrouwtje heeft een roodbruin petje. Het is een grappig gezicht dit stel in het vroege voorjaar door de nog kale bomen te zien scharrelen. Later in het jaar is het een stuk moeilijker het zingende mannetje tussen het bladerdek te ontdekken. De zwartkop zingt niet tijdens de vlucht. Zijn liedje bestaat uit een mooie lijsterachtige zang met aan het einde heldere fluittonen.


Kleine populatie overwinteraars
De zwartkop is een Europese broedvogel die het hoge noorden mijdt. Hij behoort tot de zomervogels. De meeste zwartkoppen trekken weg in september en oktober. Ze brengen de winter door op het Iberisch schiereiland en in Noordwest-Afrika. Een kleine populatie (100-300) overwintert echter in Nederland. De meeste in het westelijke deel van het land. In de winter leidt de zwartkop een teruggetrokken leven in ruime groenrijke wijken in stedelijk gebied. Vanaf begin april keert de zwartkop terug. Steeds vaker is hij er al eind maart. Het is vooral een bosbewoner maar hij voelt zich ook thuis in gebieden met hogere bomen zoals houtwallen en oude tuinen. Doornstruiken, jonge bomen of hoge ruigtes zijn gewenst om het nest in te bouwen. De zwartkop is niet meer alleen een broedvogel van loofhoutbossen. Bosuitbreidingen en toename van braamvegetaties en ander struikgewas doen de soort floreren. De landelijke populatie broedvogels neemt al tientallen jaren voortdurend toe. Het is tegenwoordig een normale broedvogel in parken en grote oude tuinen. Het huidige bestand (2013-2015) bestaat uit 300.000-500.000 broedparen. Een enorm verschil met de aantallen van 30.000-50.000 broedparen in de periode 1973-1977, een vertienvoudiging!



 Figuur 1.


Met de bomen groeien de aantallen zwartkoppen
De zwartkop is een bekende vogelsoort in het Noorderbos. Tijdens alle jaren van de tellingenreeks is hij aangetroffen. Ook hier is vastgesteld dat het goed gaat met de zwartkop. Zie figuur 1. Het aantal waargenomen zwartkoppen is het eerste teljaar 20 en het laatste teljaar is het jaartotaal met bijna 600% gestegen tot 116. De stijgende lijn gaat heel gelijkmatig. Er zijn nauwelijks schommelingen in de opeenvolgende jaren. De opgaande lijn van de zwartkoppen is zo in te schuiven in het beeld van het groeien van de bomen, in het toenemen van de bossen. De talrijke braamstruiken en de opgaande bossen vormen de ideale biotoop voor de zwartkop. De aantallen broedvogels - de vastgestelde territoria – vertonen tot 2011 dezelfde stijging als de jaaraantallen. Na 2011 blijft het aantal territoria nagenoeg gelijk. Zie figuur 2.
 

 

 
Figuur 2.
 
Tot in september in het Noorderbos
Hoewel hij in kleine aantallen tijdens de winter in Nederland verblijft, doet de zwartkop dat niet in het Noorderbos. Vanuit het winterverblijf keren ze in april terug in het gebied, voornamelijk in de tweede helft van de maand. In de eerste helft van april zijn de waarnemingen lager. In 6 teljaren zijn in de eerste helft van april geen zwartkoppen waargenomen in het Noorderbos. De topmaand van de waarnemingen is mei. Nog terugkerende vogels en volop broedactiviteiten doen de waarnemingen verder stijgen in die maand. Daarna zakken de totaalaantallen per maand. Tot de tweede helft van september is tijdens enkele teljaren de zwartkop gezien in het gebied.
 

 

 
Reacties naar adkolen@kpnmail.nl
 

 
 

zondag 24 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Tuinfluiter







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 
 


Tuinfuiter - Sylvia borin

 
’Babbelaartje’
De tuinfluiter is een grasmusachtige uit het geslacht Sylvia, waartoe ook zwartkop, braamsluiper en grasmus behoren. Het is een niet zo grote (14 cm) maar stevig gebouwde vogel. De bovendelen zijn bruingrijs en de onderdelen zijn grijswit met beige flanken zonder streeptekeningen. De poten zijn grijs en de snavel is vrij kort en stomp. Een beige, niet zo opvallende oogstreep siert de kop. In de zijhals bevindt zich een duidelijke grijze vlek. Die kenmerken zie je nauwelijks daar de tuinfluiter weinig vliegt en vooral door de vegetatie sluipt. Ook zingt hij niet tijdens het vliegen. De zang van de tuinfluiter is een aangenaam gebrabbel. Een Vlaamse bijnaam luidt dan ook ’babbelaartje’. Hoewel minder hard is de zang vergelijkbaar met een snel zingende merel. Het onderscheid met het liedje van de zwartkop is vaak moeilijk. De zang van de tuinfluiter is warmer en gelijkmatiger en vaak langer.


Negatieve trend
De tuinfluiter is eind april uit Afrika terug en blijft tot half september in Nederland. Tot in mei is er doortrek van noordelijk broedende vogels. Voornamelijk van half augustus tot half september passeren vele tuinfluiters Nederland op weg naar het overwinteringsgebied. Het is een broedvogel van jonge aanplant, moerasbos en kleinschalig boerenland met veel heggen. In de oudere bossen verblijft hij vooral aan de randen en langs verjongingsplekken. In de stad hebben tuinen en parken met dichte ondergroei de voorkeur. Het is een pionier.


De landelijke trend van de populatie van de tuinfluiter is negatief. In de periode van 1990-2015 is de populatie met een vijfde verminderd. De soort is afgenomen op de hoge zandgronden, met uitzondering van de beekdalen in o.a. Midden- en Noordoost-Brabant. In de grote bosgebieden lopen de aantallen ook terug door ander bosbeheer, weinig kapvlakten en het versneld dichtgroeien van vlakten door toegenomen neerslag van stikstof uit de atmosfeer. Over het algemeen wordt het bos te besloten voor een bospionier als de tuinfluiter. De huidige landelijke broedpopulatie is 80.000-140.000 paren. (bron: sovon.nl)



 Figuur 1.



Pionierssituaties nemen af
De tuinfluiter keert gewoonlijk vanaf half april terug in het Noorderbos. In 4 van de 15 teljaren zijn enkele exemplaren al eerder in de maand terug. Tuinfluiters zijn niet erg vroeg in de dag actief, wel zijn ze de hele dag te horen. De top van de waarnemingen valt in mei. In juni zijn ze al veel minder te horen. In juli neemt het snel af met nog maar enkele waarnemingen in het laatste deel van de maand. Vele zangvogels verminderen hun zangactiviteiten als de jongen er zijn en besteden al hun energie aan het opvoeden. De tuinfluiter is er één van.


Na een voorzichtige aanloop aan het begin van de tellingenreeks nemen de aantallen toe. Een vijftal jaren fluctueren de jaaraantallen en het aantal vastgestelde territoria nogal. Zie de figuren 1 en 2. Dan volgt een korte stabiele periode met veel waarnemingen in de jaren 2011, 2012 en 2013. Daarna nemen de aantallen af. Pionierssituaties verminderen door het doorgroeien van bomen en struiken, waardoor het gebied minder interessant wordt voor de soort.

  

 Figuur 2.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
 
 
 

zaterdag 23 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Grasmus


 




Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 
 


Grasmus - Sylvia communis


Braamschijtje
De wetenschappelijke naam van de grasmus (Sylvia communis) staat voor algemene bosvogel. ’Braamschijtje’ is een oude Brabantse volksnaam voor de grasmus. De naam is gerelateerd aan de plek waar hij zich graag ophoudt, een braamstruik. De Nederlandse naam wijst naar een deel van zijn biotoop: grassen en kruidachtige planten. ‘Mus’ wordt voor diverse vogelsoorten gebruikt, die een beetje lijken op een lid uit het geslacht mussen (Passer) maar er in het geheel niet aan verwant zijn. Vrouwelijke grasmussen hebben een bruine bovenzijde die contrasteert met de roestbruine vleugels met zwarte lijnen. Beide geslachten hebben een witte keel. Het mannetje onderscheidt zich door de grijze kop met witte oogring. Beide hebben vrij stevige geelbruine poten en ook een stevige snavel met een lichte basis. Een ezelsbruggetje om de karakteristieke, snelle krassende zang van de grasmus met zijn hese rauwe klanken te onthouden is de fantasienaam ’krasmus’. De lengte van de grasmus (van staart tot snavel) is 13-15 cm., nagenoeg gelijk aan de lengte van de zwartkop.


Floreert na instorting
De grasmus is een actieve vogel die op wisselende plaatsen zijn liedje laat horen. Meestal vanuit een struik voert hij zijn parachuteachtige baltsvluchten uit. Het is een zomervogel die van april tot september in Nederland verblijft. Hij overwintert in het westelijke deel van de Sahel. De grasmus broedt zowel in natuurterreinen als in het boerenlandschap, als er maar ruigtes en liefst ook struiken aanwezig zijn. De grasmussenpopulatie – kwetsbaar als trekvogels zijn - stortte eind jaren zestig in na grote droogte in het overwinteringsgebied. In de periode 1984-2015 is de stand verviervoudigd en is nu (2013-2015) 120.00-200.000 broedparen. (bron: sovon.nl)

  

 Figuur 1.


Met wat pieken en dalen verspreid over de gehele tellingenreeks is de aanwezigheid van de grasmus in het Noorderbos redelijk stabiel. Zie figuur 1. Een lichte daling treedt op na het topjaar 2011. Er zijn na 2011 nog nauwelijks schommelingen in de aantallen per jaar.



 Figuur 2.


De hier eerder beschreven zomervogels - bosrietzanger, kleine karekiet en spotvogel - verschijnen pas in mei in het Noorderbos. De grasmus komt gewoonlijk half april in het Noorderbos aan, in 4 van de 15 teljaren al in de eerste helft van april. De top van de presentie is in mei en juni. In juli dalen de zangwaarnemingen met meer dan de helft. In de tweede helft van juli bedraagt het aantal zingende grasmussen nog maar ongeveer 20% van het aantal in mei en juni. Het staat vast dat veel grasmussen tot begin juli zingen (Dick de Vos e.a.- 2005). Daarna is hij nog wel aanwezig maar wordt alleen opgemerkt door de verschillende roepen. Die zijn minder opvallend dan de zang. Waarschijnlijk is het daadwerkelijke aantal dan ook hoger dan de cijfers van juli, augustus en september in figuur 2 aangeven.

 


 Figuur 3.


Het aantal vastgestelde territoria stijgt na enige teljaren licht en blijft daarna een lange periode stabiel. Na 2012 is het beeld wat minder stabiel. Zie figuur 3.




Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl 
 
 
 
 

vrijdag 22 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Braamsluiper






Ad Kolen






Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.)
 

 
 


Braamsluiper - Sylvia curruca

 

De braamsluiper leeft een tamelijk verborgen leven. Zijn aanwezigheid wordt voornamelijk door de zang vastgesteld: een droge, monotone ratel. De braamsluiper broedt in Nederland voornamelijk in duinstruwelen, kleinschalig cultuurland en stedelijk gebied. Het verenkleed van de braamsluiper heeft wel overeenkomst met de grasmus. Beide hebben een grijze kop en een witte keel. De braamsluiper heeft een zwart masker en een blauwgrijze bovenkant. Het is een zomervogel die overwintert in Oost-Afrika.


Toename in de duinen halverwege de vorige eeuw en afname in agrarisch landschap zijn voornamelijk veroorzaakt door ruilverkavelingen. Landelijke dichtheidsverschillen worden veroorzaakt door terreinbeheer. Braamsluipers verdwijnen daar waar struiken plaatsmaken voor bomen. Stedelijk gebied in Zuid-Nederland was in het verleden om onbekende reden veel meer in trek dan nu. Mogelijk past de afbrokkelende verspreiding in Zuid-Nederland in de noordwaartse verschuiving van het broedareaal van de braamsluiper, zoals in Engeland wordt gesuggereerd en waarvoor in Frankrijk aanwijzigingen zijn. De huidige populatie (2013-2015) bestaat uit 17.000-20.000 broedparen. In 1973-1977 waren dat 10.000-15.000 broedparen. (bron: sovon.nl) 


Op woensdag 29 april 2009 is éénmalig een braamsluiper waargenomen in het Noorderbos. Verrast door deze zangwaarneming hoopte ik dat het een blijver zou zijn. De soort is daarna nooit meer waargenomen in het gebied. Een vogel op trek die zijn tocht even onderbrak.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl

  

donderdag 21 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Spotvogel








Ad Kolen





Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 
  


Spotvogel - Hippolais icterina

 

Njeeh njeeh njeeh
De betekenis van het tweede deel van de wetenschappelijke naam van de spotvogel, icterina, is ‘geelachtig’. De spotvogel werd in het verleden wel aangeduid als spotter of spotlijster. Zijn imiteren van de zang van andere vogels wekt de indruk dat hij de spot drijft met die vogels. De vele imitaties komen ook naar voren in de Vlaamse naam ’zevenzanger’. Een andere bijnaam is het Brabantse ’kakelutje’, naar het karakteristieke geluid dat de spotvogel maakt. Naast de lange gevarieerde zang, gelardeerd met imitaties, klinkt er altijd meerdere keren het ‘njeeh njeeh njeeh’ doorheen. Dat laatste is hét kenmerk van de spotvogel. De spotvogel heeft groene of olijfgroene bovendelen met donkerder vleugels en staart, helder gele onderdelen, een witte onderstaart en een gele wenkbrauwstreep. Sommige vogels hebben minder geel. Bij het zingen zet het mannetje de kruinveren op, en als een paar elkaar het hof maakt, doen ze dat allebei. De snavel is vrij lang met een oranjeachtige basis en de poten zijn blauwgrijs.


Spotvoël
Het tweede deel van de wetenschappelijke naam heeft nog een betekenis. Icterina is verwant aan het Griekse ikteros dat geelzucht betekent. Hierdoor heeft de spotvogel vanouds de faam dat hij mensen van geelzucht kan genezen. Daarvoor zou men slechts naar de vogel behoeven te kijken (Henk Blok e.a.) De spotvogel komt voor in open loofbossen en op allerlei plaatsen waar vrij jong loofhout en struikgewas groeien, zoals in houtwallen. Maar ook tuinen en parken met oude bomen zijn geliefd. Het is een echte zomervogel die van mei tot in augustus in Nederland verblijft. Deze insecteneter is het grootste deel van het jaar in zijn winterverblijf in het zuiden van Afrika. Dat bereikt hij via de zuidoostelijke route door het zuiden van Europa. In Zuid-Afrika is de spotvogel ook een bekende zangvogel en heet daar spotvoël.


Meerdere oorzaken afname
Tijdens de eerste Atlasperiode (1973-1977) is de spotvogel in bijna alle gebieden in Nederland aanwezig met 30.000-45.000 broedparen. Er zijn nauwelijks atlasblokken waar de soort ontbreekt. Daarna is het verspreidingsgebied met een vijfde verminderd en de aantallen broedparen zijn flink afgenomen met de grootse daling tot de eeuwwisseling. De verzamelde cijfers van het Noorderbos laten zien dat ook daarna de afname doorzet. Ook stel ik uit eigen waarnemingen vast dat in de regio Tilburg de spotvogel sterk is afgenomen de laatste decennia.

 
De huidige (2013-2015) landelijke stand is 10.000-15.000 broedparen. De veroudering van alle Nederlandse bossen is ongunstig voor de spotvogel. Ze zijn juist gebonden aan jonge bosstadia. Een deel van het verlies is vermoedelijk ook toe te schrijven aan het rooien en niet onderhouden van kleine landschapselementen. Of plaatselijke voedseltekorten de oorzaak zijn, is niet onderzocht (bron: sovon.nl). De algemene afname van insecten, de risico’s in de overwinteringsgebieden en ook het opschuiven van het broedareaal door klimaatveranderingen zijn waarschijnlijk allemaal zaken die hier meespelen.




 Figuur 1.


Noorderbos wel een geschikt biotoop
Het Noorderbos heeft meerdere stekken die geschikt zijn als biotoop voor de spotvogel. Vanaf de eerste jaren van de tellingenreeks neemt de geschiktheid van het gebied toe, waarmee het totaal aantal en het aantal broedparen stijgen. Zie de figuren 1 en 2. In 2008 is het totaal aantal het hoogst en is ook met 4 territoria de top van het aantal broedvogels bereikt. De territoria concentreren zich in het noordelijke deel. Enkele tientallen jaren oude eiken, andere loofboomsoorten en ook veel struiken domineren dat deel. In andere jaren is deze locatie eveneens geliefd bij broedende spotvogels. Na 2008 nemen de aantallen en het daaraan gekoppelde aantal territoria af. Het laatste teljaar ontbreekt de spotvogel geheel. Deze terugval gaat gelijk op met de lokale en landelijke afname van de soort.

 

 Figuur 2.

  
 
Reacties naar adkolen@kpnmail.nl 
  
 

woensdag 20 maart 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Kleine karekiet







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 

 
 
 

Kleine karekiet - Acrocephalus scirpaceus

 
 
 
Zoekt ook voedsel buiten het riet
De kleine karekiet is een kleine zomervogel die leeft in rietvelden maar ook daarbuiten zijn voedsel zoekt. Het nestje wordt meestal in het riet gebouwd. Het is een diep cilindervormig korfje, geweven rondom enkele rietstengels of soms in een vork van een struik, meestal een wilg. Het nest is opgebouwd uit gras- en rietstengels en bekleed met fijne materialen als plantenvezels en soms haren, wol en veren. De eieren, gewoonlijk 4, worden in 11 tot 12 dagen door beide ouders uitgebroed. ’s Nachts zit alleen het vrouwtje op de eieren. De jongen verlaten al vroeg het nest, na 10-12 dagen. Het duurt dan nog wel een week voordat ze kunnen vliegen. Ze worden nog 2 weken door de ouders verzorgd. Meestal is er één legsel per jaar, soms zijn het er twee. Het voedsel - allerlei insecten, spinnen en ongewervelden - vinden zie hier niet in de winter. Daarom overwinteren ze in de mangrovebossen van West-Afrika. De kleine karekiet is aan de bovenzijde egaal bruin en aan de onderzijde beigewit. Het is een nieuwsgierig vogeltje, niet schuw en meestal goed waar te nemen. Hij klimt behendig langs rietstengels en door overjarig riet.
 
 
Karre-karre-kiet
De kleine karekiet roept voortdurend zijn eigen naam. Het karre-karre-kiet klinkt eindeloos vanuit het riet. Soms schommelt hij, bewogen door de wind, in de top van een rietstengel op en neer, ondertussen onophoudelijk zijn lied zingende. Vanaf eind april tot in september is de kleine karekiet in Nederland aanwezig. In het Noorderbos is juni de topmaand van zijn presentie. In augustus zijn de waarnemingen beperkt tot enkele exemplaren aan het begin van de maand. Het aantal kleine karekieten is sinds de eerste broedvogelatlas (1973-1977) flink toegenomen en het verspreidingsgebied is groter geworden. Sinds de periode 1989-2000 zijn de dichtheden binnen verschillende regio’s gewijzigd maar het beeld blijft licht positief. De huidige broedpopulatie (2013-2015) bestaat uit 140.000-240.000 paren. (bron: Sovon.nl.)
 






Figuur 1.
 

 
Vaste broedlocaties
De kleine karekiet is in Nederland vooral gebonden aan riet. Het is echter niet noodzakelijk dat er veel riet is, als de omgeving maar nat en ruig is. In het Noorderbos groeit op diverse plaatsen riet, maar nergens zijn het uitgestrekte velden. Het zijn vaste plekken van waaruit de zang klinkt. Aan de oostzijde van de Noorderplas zijn aan de randen meerdere plekken waar ze zich, meestal jaarlijks, vestigen. Aan de overzijde, parallel aan de Zandley, zijn diverse vaste vestigingsplaatsen. De Zandley heeft een aantal locaties, ook parallel aan de Kalverstraat, die voor de kleine karekiet geschikt zijn om te broeden. Het nadeel van deze stroom is dat er jaarlijks ook in de zomer geschoond wordt. Een enkele keer heeft een machinist van de graafmachine op mijn verzoek enkele door kleine karekieten bezette stukjes ontzien. Afspraken om pas na juli te maaien zouden hier op zijn plaats zijn!
 
 
 
   Figuur 2.
 

Geschikte broedlocaties
De verzamelwaterput en de aanvoersloten bij het pompstation van het oude vloeiveldencomplex vormen een geschikte broedlocatie. In deze rijkelijk met smalle stroken riet begroeide omgeving broedt jaarlijks één kleine karekiet, in sommige jaren broeden er zelfs twee. Buiten een stabiele periode in het midden van de tellingenreeks zijn er flinke schommelingen in de aantallen per jaar en in de aantallen territoria vastgesteld. Zie de figuren 1 en 2. De schommelingen hebben te maken met de geschiktheid van het gebied voor deze soort. Voedselaanbod en weersomstandigheden zijn belangrijke factoren voor de overleving van de jongen. Als er bijvoorbeeld niet genoeg pissebedden, eendagsvliegen, slakken, vliegen en vlokreeften zijn, kunnen potentiële broedvogels overwegen een andere, meer geschikte plek te zoeken. Volgens onderzoeken, vermeld in ”Living on the edge – Leo Zwarts e.a.”, zijn droogtes in de overwintergebieden van de kleine karekiet niet van invloed op de West-Europese populatie kleine karekieten en zullen dus geen schommelingen veroorzaken.
 
 

 
Reacties naar adkolen@kpnmail.nl