zaterdag 18 februari 2017

Wat is een vogel?

 
 


Ad Kolen
 
 
 
Een vuurgoudhaantje herkennen aan de witte wenkbrauwstreep is een geweldige, maar een op zich staande ervaring. Het besef, de kennis wat vogels maken tot wat ze zijn geeft ondergrond en waardering bij het ontdekken van de vogelwereld. Stilstaan bij het begin, bij de basis!
 
 
 
Wat is een vogel?
 
 Een vogel is een gewerveld dier,
met twee vleugels, twee poten,
een snavel, een met veren bedekt lichaam,
plant zich voort door eieren en is warmbloedig.’
 
 
De toevoeging, warmbloedig is belangrijk. Vogels hebben een hoge en constante lichaamstemperatuur (41°C.) en de voedselbehoefte is groot. Voor vliegen is veel energie nodig. Bijzonder is ook dat vogels de urine in de vorm van geconcentreerd urinezuur met de ontlasting uitgescheiden via de cloaca. Langs de cloaca vinden ook de geslachtsproducten hun weg.
 
 
Veel soorten:
Vogels behoren tot een van de klassen van de gewervelde dieren. Gewervelde dieren hebben een skelet of graten, die vorm aan het lichaam geven. Het is een talrijke klasse. Er zijn, of waren om en nabij de 10.000 vogelsoorten. Er zijn er flink wat soorten uit gestorven maar soms wordt er ook nog een toegevoegd aan de lange lijst! Naast de soorten die goed kunnen vliegen. Zijn er ook die dat niet (meer) kunnen, zoals struisvogels en de kiwi uit Nieuw-Zeeland. Pinguïns behoren ook tot de vogels. Tot een orde (Sphenisciformes) van niet vliegende zeevogels die alleen voorkomen op het zuidelijk halfrond.
 
 
 
 
 
Archeopteryx:
In 1861 stuiten mensen bij het delven van kalksteen in Beieren (D) toevallig op een fossiele afdruk die een wezen in het sediment heeft achtergelaten. Zo ontdekte men, wat de wetenschap beschouwt als de oudst bekende vogel; Archeopteryx. Het is de sluitende schakel tussen de reptielen en de hedendaagse vogels. Men denkt dat het de 1e aftakking is! Er weinig van fossielen van vogels bekend. Vogelbeenderen zijn fragiel, overleven de tijd meestal al niet. Veren zijn eveneens niet goed bestand tegen de jaren, beiden zijn kwetsbaar.
 
 
 
 
 
 
Ontbrekende schakels:
Het skelet van de Archeopteryx vertoont grotendeels de eigenschappen van een reptiel; De lange benige staart, klauwen aan de vleugels en naar verhouding zware botten. Het ligt voor de hand dat deze reptieleigenschappen de theorie opwekken dat de vogels van de reptielen afstammen. Hoe deze verandering van reptiel in vogel echter precies is verlopen is niet echt duidelijk. We beschikken niet over fossielen die ons over de details van deze transformatie inlichten. Er ontbreken nog schakels!
 
 
Vogelnamen:
Voor iedere vogel bestaat in Nederland een officiële naam. Die staat op de lijst van de Nederlandse vogels. Uniformiteit is wel handig, maar helaas verdwijnen zo veel mooie benamingen. Voor veel vogels bestonden in het verleden meerdere namen. Met de putter en de distelvink bedoelde men dezelfde vogel. Veel vogels hadden per streek, soms per stad of dorp een eigen naam, in dialect! In Tilburg hoorde je namen als biediefke voor koolmees, strontpikker voor kuifleeuwerik en teerpotje voor de roodborsttapuit. Met de dialecten verdwijnen ook de dialectennamen van vogels. Ze zijn wel allemaal vastgelegd, beschreven.
 
 
De taxonomie van de merel:
Taxonomie; is het ordenen, de naamgeving van de levende wezens. Latijnse namen of uit het Grieks gelatiniseerde namen worden daar voor gebruikt. De opzet is dat het wereldlijk gebruikt kan worden. Carl Linnaeus legde daar voor de basis in de 18e eeuw. De wetenschappelijke naam bestaat gewoonlijk uit twee delen, het geslacht, het genus en de soortnaam. Waarvan de eerste altijd met een hoofdletter geschreven wordt. De derde naam geeft een ondersoort aan of in de plantkunde vaak een variëteit. De taxonomie van de merel; Turdus merula.
 
Klasse         : Aves                              (vogels)
Orde            : Passiriformes                 (Zangvogels)
Familie        : Turdidae                           (Lijsters)
Geslacht      : Turdus                            (Lijsters)
Soort            : merula                            (Merel)
Ondersoort  : Turdus merula  azorensis  (ondersoort van de Azoren.)
 
 
Typisch vogelkenmerk, vliegen:
Vliegen is een bijzondere eigenschap van vogels. Van alle vormen van voortbewegen vergt vliegen wel de meeste inspanning. Het hele vogellichaam is aangepast aan de kunst van het vliegen. Weinig gewicht is het vereiste. Zo zijn bijvoorbeeld alle skeletbeenderen hol. Ook in de snavel zijn veel die holtes aanwezig. Vliegen kost nogal wat energie. Er is dus veel voedsel en zuurstof voor nodig. De longen van de vogel staan in verbinding met een uitgebreid systeem van luchtzakken. Deze lopen door het gehele lichaam met inbegrip van de holten in de botten.
 
 
Typisch vogelkenmerk, trek:
Hoewel ook andere organismen trekken legt geen andere diersoort zulke grote afstanden af om zich te verplaatsen naar gunstige broedgebieden, en weer terug! Vogeltrek is ontstaan in de ijstijden waarin vogels geschikte gebieden weer tijdelijk konden gebruiken om te broeden en of voedsel te zoeken.
 
 
Typisch vogelkenmerk, zang:
Zoogdieren hebben een strottenhoofd met stembanden, die geluid produceren als ze in trilling worden gebracht met de uitgeademde lucht. De vogelzang ontstaat op de plek waar de luchtpijp zich splits in twee dunnere buizen die ieder naar een long gaan. In hoofdzaak bestaat dit orgaan, de syrinx uit de laatste 2 kraakbeenringen van de luchtpijp en de eerste 2 van bronchiën. Daartussen bevinden zich allerlei vliezen (membranen) en spieren die een rol spelen bij het maken van de geluiden. Een deel van de syrinx loopt langs bij bronchiën. Er wordt wel gezegd dat vogels twee stel stembanden hebben.
 
 
Typisch vogelkenmerk, eieren:
Eieren met een harde schaal, zoals vogels die leggen, zijn ware kunststukjes. Het ei is zo vanzelfsprekend. We staan er niet bij stil dat het een zelfregulerend systeem van embryo-ontwikkeling is. De kalkschaal geeft bescherming. Het eiwit, een waterig mengsel, is vooral een stootkussen. Het beschermt de bevruchte eicel tegen beschadigingen. Door middel van twee strengen (hagelsnoeren) blijft het op zijn plaats. De dooier is de brandstoftank voor de explosieve embryogroei. Het is een mengsel van vet en eiwitten. Eierschalen kunnen allerlei kleuren hebben.
 
 
 
 
 
 
 Typisch vogelkenmerk, veren:
Veren zijn onlosmakelijk verbonden met vogels. Een veer is een unieke constructie. De draagvlakken (vlaggen) vormen met de schacht een flexibel geheel. Dankzij een mechanisme, dat wel iets weg heeft van een ritssluiting, kunnen splijtingen (scheurtje) in de vlaggen door poetsbewegingen weer hersteld worden. Naast de slagpennen hebben ze allerlei soorten dekveren en de niet minder belangrijke donsveren. Ze zorgen er voor dat vogels warm blijven. De kleuren van de veren hebben ook functies. Schutkleuren komen veel voor. Vrouwtjes hebben vaak een camouflagepakje wat ze nagenoeg onzichtbaar maakt tijdens het broeden. Kleuren dienen verder ook voor de communicatie tussen soortgenoten. Ze schrikken er rivalen mee af of trekken het andere geslacht er mee aan. Het onderhoud van de veren is van groot belang. Ze moeten gerepareerd, gerangschikt maar vooral ook waterafstotend gemaakt worden. Dat doen vogels door een vettige stof uit de stuitklier met hun snavel over de veren te verspreiden.
 
 
Hoe herken je een vogelsoort:
Hoe herken je een vogelsoort, waar let je op? Formaat, snavel en poten, verenkleed, vliegbeeld, lopen, zang, gezelschap en de vorm zijn allemaal eigenschappen waaraan je een bepaalde vogelsoort herkend.
 
 
Herkenning, formaat:
Het bepalen van de grote van een vogel is van belang om die te kunnen determineren. De afmetingen van bekende vogelsoorten kunnen een maatstaf zijn; Zo groot als een duif, als een merel of als een mus. Toch is het moeilijk om het formaat van een vogel in te schatten als je geen vergelijking kunt maken. Een solitaire kleine mantelmeeuw is op een flinke afstand niet te onderscheiden van een grote mantelmeeuw als er geen andere vogels in de buurt zijn.
 
 
 
 
Herkenning, snavels:
Aan de snavel, de grote, de lengte, de breedte en de vorm is te zien wat de vogel er mee kan. Wat voor soort voedsel hij er mee kan bemachtigen. Het is ook een deel van zijn uiterlijk waar hij aan te herkennen is. Roofvogels en aanverwanten hebben haaksnavels om de prooi te doden. Insecteneters hebben dunne snaveltjes zoals de boomkruipers. Van zaadeters is de snavel dikker of soms heel stevig als van de appelvink die er kersenpitten mee kan kraken.
 
 
 
 
Herkenning, poten:
De poten zijn ook aangepast en per soort verschillende en herkenbaar. Met zijn scherpe nagels omklemt de Visarend zijn prooi, vaak een flinke vis, onwrikbaar. Met zijn lange dunne poten loopt een steltloper als de Kluut over de modder zonder weg te zakken.
 
 
Herkenning, verenkleed:
Het verenkleed is wel het meest zichtbare kenmerk van een vogel. Vrouwtjes eenden hebben, vanwege de veiligheid tijdens het broeden, vaak een meer bescheiden verenkleed. Het is altijd uniek voor de soort, maar ook erg fraai. Het vrouwtje mandarijneend heeft haar eigen kenmerken. Naast de kleuren zijn ook de tekeningen op de kop en de flanken uniek. Het mannetje mandarijneend is prachtig met een uniek verenkleed wat alleen deze vogelsoort bezit. Met de ’vlaggen’ die hij op de vleugels kan uitzetten maakt hij goede sier bij de vrouwtjes.
 
 
Herkenning, vliegbeeld:
De rechtlijnige vlucht van de lepelaar is kenmerkend, met de lepelvormige snavel is de vogel onmiskenbaar. De meest mezen hebben een golvende vlucht. Wat ook typerend is voor meerdere spechtensoorten, maar niet allemaal. Bij de groene specht is slechts een lichte golving te zien en de zwarte specht vliegt helemaal in een rechte lijn. Een gaai vliegt ook in een recht lijn van het een naar het andere bosjes. Een buizerd vliegt met onderbreking, na meerdere vleugenslagen worden steeds zweefperiodes ingelast. De meeste andere roofvogels hebben een constant vleugelslag. ’Bidders’ als torenvalken vormen daar een uitzondering op.
 
 
Herkenning, zitten-lopen:
Hoe een vogelsoort zit of voor hoe hij zich voortbeweegt, hoe hij loopt is een goed kenmerken. De drieteenstrandloper gaat in snelle looppas met de golven op en neer over het strand. Dit geinige gedrag is een goed kernmerk voor deze soort en al van verre te herkennen. Roeken lopen meestal over het grasland waar ze naar bijvoorbeeld emelten op zoek zijn. Zwarte kraaien daarin tegen ’hippen’ vaak.
 
 
Herkenning, zang:
De uitspraak; Vogels zingen zoals ze gebekt zijn is op waarheid gebaseerd. Ieder vogel zingt zijn eigen liedje. Een gegeven waarvan bij broedvogel inventarisaties vaak, en bij sommige vogelsoorten uitsluitend, gebruik van wordt gemaakt, om ze vast te stellen. De sprinkhaanzanger is in het dichte struikgewas, maar soms ook in het riet, nauwelijks te zien. Hij wordt veelal eerder opgemerkt door zijn specifieke zang; een ratelend geluid! Roepen van vogels vertonen vaak gelijkenissen als ze uit eenzelfde familie komen. De zang is echter van iedere vogel uniek.
 
 
Herkenning, gezelschap:
Vogels zijn in het algemeen sociale dieren. Ganzen bij voorbeeld leven het hele jaar samen, slapen, rusten en foerageren vaak in grote groepen. Ook broeden doen veel vogels vaak samen, in kolonies heet dat. Dat heeft vele voordelen. Er zijn ook soorten die nagenoeg altijd alleen leven. Zelfs een eigen gebiedje aanhouden in de winter om verzekerd te zijn van eten. Een roodborst is er zo een. Die jaagt, met uitzondering van het broedseizoen, alle soortgenoten in zijn omgeving weg.
 
 
Herkenning, vorm-silhouet:
Bij slecht zich zegt de vorm, het silhouet, van een vogel al veel. Soms kun aan de hand daarvan al zeggen dat is die vogel waarschijnlijk. Roofvogels zijn vaak niet gemakkelijk op naam te brengen. De afstand, die ze meestal aanhouden is daar bij bepalend. Vooral zittende is het moeilijk. In de vlucht kun je vaak aan de vorm al veel meer herkennen. Aan de vormen is een volwassen wespendief; kleine kop, brede lange gevingerde vleugels en een lange staart, te herkennen.
 
 
Met al deze wetenswaardigheden in je achterhoofd is ben je al een eind op weg. Goed kijken, en ook luisteren natuurlijk. Op de vele details letten die aan een vogel te zien zijn en hoe die zich gedraagt. Vooraf regelmatig in een vogelboek bladeren helpt ook de vogels buiten te herkennen. Je hebt ze dan misschien al eens in het boek gezien. Succes; vogelen is prachtig! 
 
 


 

In de nieuwsbrief ’vogelsenzo’ staan de artikelen uitgebreider.

Abonneer je door een e-mail te sturen aan: adkolen@kpnmail.nl

 
 
 
 
 
 

maandag 13 februari 2017

Vogelveren




 
 
 
Veren, meer dan mooie vogelkleren !
 
Ad Kolen        
Veren en vogels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor alle voor vogels zo belangrijke functies zijn 2 soorten veren verantwoordelijk. De contourveren en de donsveren.
 

 
 
Contourveren
Contourveren zijn er in verschillende afmetingen en met meerdere functies (slagpennen, staartpennen en dekveren.) Voor iedere functie bevat de betreffende veer ander eigenschappen. In beginsel zijn alle contourveren op dezelfde manier gebouwd. Het onderste gedeelte is verbonden met het vogellichaam en heet de spoel. Het verlengde van de spoel, waaraan de vlag vastzit, de schacht bestaat uit met lucht gevulde kamertjes om het gewicht te beperken. De vlag is erg flexibel, en wordt niet direct in weer en wind onherstelbaar beschadigd. Dit is mogelijk dankzij een mechanisme dat wel iets weg heeft van een ritssluiting. Soms splijt een gedeelte van een vlag open, maar door poetsbewegingen kunnen de vogels het weer sluitend maken. Haak- en gootbaardjes vallen weer in elkaar en de vlag is opnieuw een gesloten geheel.
 
 

 
 
Donsveren  
   
De donsveren vormen een dichte met lucht gevulde laag onder de dekveren en spelen daarom een belangrijke rol bij het op peil houden van de lichaamstemperatuur van de vogel. De opbouw van donsveren is hetzelfde als die van de contourveren, alleen ontbreekt de ritssluiting. De baardjes grijpen dus niet in elkaar. Alle donsharen zijn negatief geladen, waardoor de baardjes elkaar afstoten.
 
 
 
 
 
Verschillende verenkleden
Veren zijn voor iedere vogel van een enorm belang. Meerdere functies zijn aan veren toe te schrijven. Waaronder een aantal van levens­belang zijn. Aan het kleurige verenpak zijn de ver­schillende soor­ten te herken­nen.  Bij veel vogelsoorten zijn de mannetjes en de vrouw­tjes door een ander verenkleed van elkaar te onderscheiden. De vrou­welij­ke exemplaren hebben vaak een minder opvallen­de kleur. Deze meestal bruine camou­flagetin­ten bieden een goede be­scher­ming tijdens het broeden. Bij de in holen broedende soor­ten is dit overbodig. Van de holen­broeders zoals Bergeenden en IJsvogels zijn beide geslachten dan ook prachtig uitgedost.
 




Het tamelijk bescheiden verenkleed van een vrouwelijke mandarijneend.
 
Signalen
 
Kleur- en signaalwerking, een andere functie van veren,  zijn in de baltstijd van belang voor het aantrek­ken van het andere geslacht en het afschrikken van rivalen.
 
 
 
Het totaal verschillende, heel kleurige mannetje, heeft speciale veren, vlagen,
om signalen uit te geven tijdens de balts.
 
 
Kleurstoffen
De belangrijkste kleurstoffen bij vogels zijn de melaninen en carotine. De melaninen komen het meest voor. Ze variëren van okergeel via bruin tot zwart. De pigmenten worden in speciale cellen in de huid gemaakt en meegeven aan de groeiende veren. Carotine wordt met het voedsel opgenomen. Onder niet natuurlijke omstandigheden, bij in gevangenschap gehouden vogels, verbleken de kleuren van het verenkleed soms (Blauwborst, Flamingo.) Kwekers van kleurkanaries geven hun beestjes gele, oranje en rode kleurstoffen in de voeding om de gewenste kleur in het verenkleed te krijgen.
 
 
 
Kleuren door fijne structuur
Een aantal kleuren ontstaat niet door pigmenten maar zijn te danken aan de fijne structuur van de veren. Delen van het kleurenspectrum worden doorgelaten, andere worden weerkaatst. De microscopisch fijne gelaagdheid van de baardjes zorgt bijvoorbeeld van de fraaie glans op de kop van een mannetje Wilde eend en onder andere de groene en  paarse schijn op de staart van een Ekster.
 
Vliegen
Uiterst belangrijke functies van veren zijn het draag- en stuurver­mogen waardoor de vogel in staat gesteld wordt te kunnen vliegen. De aerody­namische kwaliteiten zijn een andere bijdrage van de veren aan het vliegver­mogen. Van alle vormen van voortbewegen vergt vliegen wel de meeste inspanning en het zorgt voor allerlei beperkingen aan de lichaamsbouw van de vogel. Het hele lichaam van de vogel is dan ook aangepast aan de kunst van vliegen. Vliegen bestaat meestal uit een combinatie vier basistechnieken; de slagvlucht, de glijvlucht, de zweefvlucht en het bidden. De slagvlucht en het bidden kosten veel kracht. Bij de glij- en de zweefvlucht wordt gebruik gemaakt van de luchtbewegingen en besparen veel energie.
 
 


 
Bescherming
Lucht heeft een isolerende werking. Door de veren op te zet­ten, het bekende ’bol zitten’ bij bijvoorbeeld Roodborst­jes, houden ze zich lekker warm tijdens niet actieve uren. Ook van levensbelang is dat veren be­scher­ming bieden tegen water. Die protectie tegen het vochtige element bieden veren echter niet zo maar. Vogels besteden enkele uren per dag aan het poetsen van hun veren. De veren worden tegelijker tijd met het poetsen ingevet. De vet- of stuitklier, die boven de staartbasis ligt en een olieachti­ge substantie uitscheidt, dient hiertoe. Die olie zorgt ervoor dat het verenkleed soepel en vochtafstotend is; dit laatste is van vitaal belang, vooral voor water­vogels.
 
Uitzondering
Een uitzondering is de Aalscholver.  Deze vogel laat zijn veren, met name die van de vleugels nat worden. Deze veren zijn wat anders geconstrueerd dan bij de meeste  vogels. De baarden van de veren staan wat verder uit elkaar waardoor water kan binnen dringen. Het water verdrijft de lucht waardoor ze diep in het water naar vis kunnen duiken. Deze aanpassing, geldt niet voor de lichaamsveren. De doorweekte vleugelveren moeten echter gedroogd worden. Een bekend beeld zijn de met uitge­strekte vleugels langs wateropper­vlak­ten zittende Aal­scholvers.
 

 
Onderhoud
Het onder­houdt van het verenkleed geschiedt ook door het nemen van stofbaden, een bekend verschijnsel bij Huismussen. Stof is zowel een absorp­tie- als een schuurmiddel. Het nemen van  een stofbad reinigt het verenkleed van vuil. Zonnebadende merels zijn niet er op uit een bruine tint te verkrijgen maar verdrijven hierdoor de aanwezige parasie­ten. Gaaien hebben voor dit doel zo hun eigen manier. Soms wrijven ze met hun snavel mieren in hun veren­kleed. Het mierenzuur verjaagt de parasieten.
 
Poederveren
Ook de Blauwe reiger heeft een eigen manier van onder­houden van de zo belangrijke veren. Elke Blauwe reiger heeft aan de linker- en rechter on­derzij­de van het lichaam drie poederdonsvelden. Deze velden zijn dicht bedekt met speciale poederdonsveren, die altijd maar doorgroeien en in een talk­achtig poeder ver­kruimelen als de snavel er over wrijft. De vogel verspreidt dit poeder over al zijn veren. Vislijm of andere kleverige substanties worden er door gebonden. Het wordt daarna weer uitgekamd met behulp van de kamvor­mige zijkant van de middenteennagel.
 
Speciale veren
Meer vogelsoor­ten hebben speciale veren. De tastgevoelige veren rond de snavel van de Nachtzwaluw vergroten het vangoppervlak en verhogen de kans op het bemach­tigen van vliegende insecten.  De borstelveer­tjes beperken bovendien de ontsnappings moge­lijkheden voor in de lucht gevangen insecten. Spechten maken op een bijzon­der wijze gebruik van bepaalde veren. Ze steunen  bij het klimmen in de bomen op hun staart. Tijdens de rui vallen deze pas uit nadat de nieuwe staartveren zich alweer hebben ge­vormd.
 
Rui
Om afgesle­ten veren te vervangen of om een speciaal pracht­kleed aan te meten ruien volwassen vogels op gezette tijden. Het wisselen van het verenpak mag een niet al te grote invloed hebben op het vlieg­vermogen en de warmtehuis­hou­ding. Daarom is het over het algemeen een langzaam en geleidelijk proces. Doch ook hier bevestigen uitzonderingen de regel. De meeste eendensoorten en Futen verliezen in een klap al hun slag­pennen. Waardoor ze drie weken niet kunnen vliegen. Weer ande­ren ruien om de beurt. Knobbelzwa­nen ruien tijdens de broed­tijd. Het wijfje begint hiermee ongeveer een maand nadat de jongen zijn uitge­komen. Het mannetje start met ruien als de slagpen­nen van het wijfje weer bijna helemaal uitgegroeid zijn. Beiden kunnen dan in oktober tegelijker­tijd met de jongen weer vliegen. Door deze wijze van ruien is er steeds een van de oudervogels in staat de familie optimaal te verde­digen.
 
Eiderdons
Dat van al die bij­zondere eigenschap­pen van veren ook de mens al lange tijden gebruik maakt is niet nieuw. Het nest van de Eidereend is overvloedig met dons gevoerd. Waar deze eenden in grote kolo­nies broeden, wordt het dons sinds mensenheu­genis verzameld. Één nest levert 17/18 gram hoog­waardig dons. Op IJsland is het verzamelen van het kostbare dons een oud recht(!), dat bij enkele bezit­ters berust.
 

Vogelbescherming
Tijdens de vorige eeuwwisseling waren de veren van de Kleine zilver­reiger zeer geliefd, er werden hoedjes mee opgesierd. Voor het bemachtigen van deze veren werden talrijke kolonies uitgeroeid. Het veelvuldige gebruik van vogels en hun veren ter versiering op dameshoeden, de verontwaardiging daarover, was de aanleiding van de oprichting van Vogelbescherming Nederland in 1899. Al snel richtte men zich op andere misstanden en aandachtspunten!

 
 
Contourveren: slagpennen van een houtduif.
 
 
In de nieuwsbrief ’vogelsenzo’ staan de artikelen uitgebreider.
Abonneer je door een e-mail te sturen aan: adkolen@kpnmail.nl
 
 
 

Donsveren van een houtduif.
 
 
Literatuur: Het Vogeljaar themanummer Nachtzwaluw, Kosmos Vogelmonografie De Blauwe reiger, Kust- en zeevogels -L. Logen-, Landvogels van Europa -F. Sauer-, Vogels hoe ze leven -G.J. Eenkhoorn-,  Vogels Vogelbescherming.)

 
 


 
Contourveren: staartpennen van een houtduif.