woensdag 25 januari 2012

’Gaai’


Ad Kolen

Al meer dan 15 jaar is volgens ”De lijst van de Nederlandse vogels”, de officiële naam ’Gaai’. Toch hebben veel mensen het nog steeds over de ’Vlaamse gaai’ als ze deze kleurrijke vogel bedoelen.

In het Vlaams gaai
Waarom stond er Vlaamse voor de naam? De naam zou ontstaan zijn uit de woorden ’in het Vlaams gaai’. In België werd de vogel namelijk voor het eerst beschreven in het Franstalige Wallonië onder de naam Gay. Volgens andere doelt Vlaamse op het roodbruine in het verenkleed van de Gaai. Het zou ontleend zijn aan het Franse flambant, wat wil zeggen vlammend.

Bosbouwer
De wetenschappelijke naam, Garrulus glandarius, betekent voordurend krassende eikelzoeker. In het najaar zie je ze steeds met eikels in de weer. Ze leggen voorraden aan in de bodem voor slechtere tijden in de naderende winter. Soms is er genoeg ander voedsel, worden ze niet terug gevonden of overlijdt een vogel. Er is dan ook vastgesteld dat mede door de verstopactiviteiten van Gaaien nieuw eikenbomen opgroeien. Hij wordt ook wel bosbouwer genoemd. In verschillende dialectnamen komt deze eigenschap naar voren zoals in het Achterhoeks; Eikelpotter en in het Gelders; Eikelekster. Naast eikels eten ze in de herfst en de winter, hetzij in mindere mate, ook wel hazelnoten en beukennootjes.

Gaai                                                Foto: Jan Wolfs.

Van oorsprong bosvogel
In het voorjaar en de zomer bestaat het menu meer uit insecten, rupsen, bessen en zaden waaronder granen en maïs en ook uit muizen en eieren en jongen van zangvogels. Van oorsprong is de Gaai een bosvogel maar vanaf de 1e helft van de vorige eeuw zijn ze ook steeds meer in andere gebieden gaan broeden. Tegenwoordig brengen ze jongen groot in parken en stedelijke gebieden met veel groen. Tot in de centra van grote steden worden ze gezien, de aanwezigheid van eiken is dan een voorwaarde.

Algemene broedvogel
In heel Europa broeden zeker 5 miljoen paren Gaaien, in Nederland ongeveer zo’n 50.000. Op de Groningse en Friese kleigronden zijn ze schaars maar zelfs op de Waddeneilanden komt de soort tot broeden. Het nest wordt meestal op enkele meters hoogte in opgaande jonge beplanting gebouwd. Alleen het vrouwtje zit op de eieren, zo’n 17 à 19 dagen. De in mei uitgekomen jongen verblijven nog 3 weken op het nest. Daarna wordt dit enige legsel per jaar, nog eens 3 weken gevoederd door de beide ouders.

Verwant aan de kraaien
Niet dat ze echt schuw zijn maar gaaien leven wel min of meer verborgen. Ze zijn meestal eerder te horen dan te zien. Als je ze eens een keer goed kunt bekijken zal de schoonheid van het bonte verenkleed je verwonderen. Dan zou je niet zeggen dat ze nauw verwant zijn aan Kauw, Zwarte kraai en Roek. Pas als je naar de meer dan 40 andere gaaien kijkt die verspreidt over de wereld voorkomen zie je waarin ze passen. De Violetgaai (Cyanocorax violaceus) uit Noord- en Zuid-Amerika heeft een prachtig verenkleed in verschillende nuances paars met een zwarte kop. Helemaal een prachtig plaatje is de Incagaai (Cyanocorax yncas) die voorkomt in de vallei van Rio Grande tot Bolivia. Met een gele borst, zwarte hals, groene vleugels en blauw op de kop en staart is de vogel een zeer kleurrijke verschijning.

Kleurrijk verenkleed
Onze gaai(Garrulus glandarius), de enige hier voorkomende gaai is evenzo een prachtige vogel. Naast kleurrijk; wit, zwart en bruin en blauw in verschillende sterktes zijn de brede vleugels, de ronde kop en de soms opgerichte kruin typerende voor deze vogelsoort. Ook de vlucht is kenmerkend. Aan de manier van vliegen is de Gaai meestal te herkennen op enige afstand. De Gaai vliegt onregelmatig met korte series vleugelslagen, met een diepe slag tot onder het lichaam. Maar altijd in een rechte lijn, zonder golven.

Niet alleen standvogel
Gaaien zijn in Nederland standvogels. Dat wil zeggen dat ze hier zowel broeden als in de winter verblijven. Dat zijn dat ook vaak dezelfde vogels. Er komen echter ook Gaaien uit streken ten oosten en ten noorden van ons land hier overwinteren. Soms, zoals dit jaar is er sprake van een invasie. Dan trekken er grote aantallen vogels van een soort naar en door ons land. Dat is gewoonlijk het gevolg van zeer goede broedresultaten elders, veroorzaakt door een hoog voedsel aanbod.

dinsdag 17 januari 2012

Wat is een vogel ?



Ad Kolen

Het IVN (http://www.ivntilburg.nl/Home.html) houdt zich bezig met natuureducatie. De opzet is om mensen bewust te maken van wat er zoal groeit en bloeit in Nederland. De Tilburgse afdeling organiseert om die reden naast natuurwandelingen ook groen- en natuurgidsen-cursussen. Tijdens een lesavond over vogels voor de lopende groencursus werden de basale achtergronden van vogels onder de loep genomen.

Ook warmbloedig
Toen tijdens deze avond de vraag; ’Wat is een vogel?’ opgeworpen werd verschenen er fronsende blikken en rimpels op de voorhoofden. Een korte omschrijving, een definitie van dit wezen schud je niet zo maar uit de mouw. Daar werd over nagedacht en gediscuteerd, met goede uitkomsten. Een vogel is een gewerveld dier, met twee vleugels, twee poten, een snavel, een met veren bedekt lichaam en plant zich voort door eieren.’ Werd op de wand geprojecteerd met de toelichting dat het uit een woordenboek komt. Het is behoorlijk compleet. De opmerking: ’’Vogels zijn wel warmbloedig’’ is echter terecht! Op enkele uitzonderingen na, broeden vogels de eieren uit met hun lichaamswarmte door ze in contact te houden met de huid. Koudbloedige beesten hebben daar andere oplossingen voor.

Eieren, ware kunststukjes
Eieren met een harde schaal, zoals vogels die leggen, zijn ware kunststukjes. Het ei is zo vanzelfsprekend dat we er niet bij stil staan dat het een zelfregulerend systeem van embryo-ontwikkeling is. De kalkschaal geeft bescherming. Het eiwit, een waterig mengsel, is vooral een stootkussen dat de bevruchte eicel beschermd tegen beschadigingen en die d.m.v. 2 strengen (hagelsnoeren) op zijn plaats houdt. De dooier is de brandstoftank voor de explosieve embryogroei. Het is een mengsel van vet en eiwitten. Eierschalen kunnen allerlei kleuren hebben. Soms hebben ze een egale kleur maar meestal zijn ze vlekkerig. Voor bodembroeders is een goede schutkleur belangrijk. Ze verlaten het nest als ze worden belaagd en vertrouwen dan op deze camouflage.


Eieren, ware kunststukjes, hier 24 bij elkaar in het nest van een of meerdere Soepganzen ! 

Vogelbeenderen zijn hol
Volgens de definitie zijn vogels gewervelde dieren, met een beenderenstelsel dus! Maar wel van een bijzondere soort. Vogelbeenderen zijn hol om het gewicht te verminderen, dat scheelt bij het vliegen. De vliegspieren zijn bevestigd aan het stevige borstbeen. Dat is nodig daar een vleugelslag veel kracht kost. Vooral bij grote vogels wordt het vleugeloppervlak groter naar mate het lichaamsgewicht toeneemt.

Veren, unieke constructies
Veren zijn onlosmakelijk verbonden met vogels, ze onderscheiden zich daardoor van alle andere dieren. Een veer is een unieke constructie. De draagvlakken (vlaggen) vormen met de schacht een flexibel geheel. Dankzij een mechanisme, dat wel iets weg heeft van een ritssluiting, kunnen splijtingen (scheurtje) in de vlaggen door poetsbewegingen weer hersteld worden. Naast de slagpennen hebben ze allerlei soorten dekveren en de niet minder belangrijke donsveren. Ze zorgen er voor dat vogels warm blijven. De vele kleuren van de verschillende veren maken vogels tot de meest kleurrijke diergroep.


Een van de meest kleurrijkste vogels; een mannetje Mandarijneend (Aix galericulata.)

De kleuren van de veren hebben ook functies. Schutkleuren komen veel voor. Vrouwtjes hebben vaak een camouflagepakje wat ze nagenoeg onzichtbaar maakt tijdens het broeden. De meeste vogels zijn van boven donker gekleurd en van onderen licht. Daardoor worden ze door belagers en concurrenten van de boven en van onderen minder goed gezien. Kleuren dienen verder ook voor de communicatie tussen soortgenoten. Ze schrikken er rivalen mee af of trekken het andere geslacht er mee aan. Het onderhoud van de veren is van groot belang. Ze moeten gerepareerd, gerangschikt maar vooral ook waterafstotend gemaakt worden. Dat doen vogels door een vettige stof uit de stuitklier met hun snavel over de veren te verspreiden. Een effectieve handelswijze. Bij badende eenden zie je de druppels van de veren af rollen alsof ze eerst in het vet gezwommen hebben.

Details van een veer; afbeelding uit: 'Vogels hoe ze leven'. 


Poten en snavel
Van de 2 resterende onderdelen uit de definitie, de poten en de snavel, zijn de functies, voortbewegen en voedsel verzamelen, wel duidelijk. Voor vogelaars zijn ze ook belangrijk bij het op naam brengen (determineren) van de verschillende soorten. Insecteneters als de Bonte vliegenvangers hebben een fijn dun snaveltje. Een flinke snavel dragen zaadeters als Vink en Groenling. Een specialist in het kraken van onder andere kersenpitten is de Appelvink met zijn stevig ontwikkelde snavel. Roofvogels hebben een haaksnavel om hun prooi open te scheuren. Hun poten zijn ook aangepast. Met zijn scherpe nagels omklemt de Visarend zijn prooi, vaak een flinke vis, onwrikbaar. Met zijn lange dunne poten loop een steltloper als de Kluut over de modder zonder weg te zakken. Pootvormen liggende tussen tenen en zwemvliezen; de gelobde tenen zijn kenmerkend voor o.a. Fuut en Meerkoet.

Taxonomie
Vogels hebben naast hun Nederlandse naam ook een aanduiding in het Latijn, de wetenschappelijke naam. Deze is opgebouwd uit een familienaam en een soortnaam. De Merel is bijvoorbeeld Turdes merula. Het geslacht vogels (Avis) bevat een aantal orden waaronder aanverwante families bij elkaar staan. De Merel hoort bij de orde van de Zangvogels (Passiriformes.) Het aantal orden varieert in de vele verschillende boeken en andere publicaties van 26 tot meer dan 50. Wetenschappers zijn het dus niet altijd met elkaar eens. Soms staat er een derde naam bij de wetenschappelijke aanduiding. Die geeft aan dat het om een ondersoort gaat. Bij de Merel kan er dan staan: Turdus merula azorensis. Een ondersoort die op de Azoren voorkomt en wat kleiner en donkerder is dan de bij ons bekende Merel. Het vrouwtje heeft ook een heldere snavel.

Systematiek
De naamgeving van vogels is al ongeveer 25 eeuwen gaande. Zelfs in de daarvoor liggende tijd hadden mensen al iets met vogels. Op een prachtige beeltenis van de Farao Chefrem wordt zijn zetel beschermd door de gespreide vlerken van een goddelijke valk. In Griekenland was de wetenschap 300 jaar voor Christus al sterk ontwikkeld door grote figuren als Aristoteles. Ze kende tal van vogels. Na de Griekse beschaving kwam die van de Romeinen tot bloei. Ook bij hen speelde vogels een belangrijke rol. De Adelaar was bv. Het symbool van Jupiter. De Romeinse natuuronderzoeker Plinius verzamelde Latijnse vogelnamen. In latere wetenschappelijke werken ging men uit van deze namen. Het Romeinse wereldrijk maakte later Latijns tot de taal van de wetenschap en latiniseerde de Griekse vogelnamen. Daarom is wetenschappelijke naam de juiste aanduiding. Er staan nog steeds namen tussen die van oorsprong Grieks zijn. In de 18e eeuw bracht de Zweedse geleerde Linnaeus systematiek in de vogelnamen. Het bedacht het systeem van de 2-delige naam waarbij de 1e altijd met een hoofdletter geschreven wordt.

Merel; kerseneter
Volgens sommige ’woordafleidkundigen’ (emtymologen) is de Nederlandse naam Merel afgeleid van morel; een zure, donkerrode kers. Zo is de Duitse naam Amsel gevormd door ammer, afkomstig van amrelle, de Duitse naam van morel. Waarmee deze vogelsoort gekenmerkt wordt als bessen- en kerseneter.


Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


Kijk ook eens op mijn weblog over vogels en andere natuurbelevenissen in het Quirijnstokpark in Tilburg Noord: vogelsenzo-quirijnstokpark    http://vogelsenzo-quirijnstokpark.blogspot.com/ .


donderdag 12 januari 2012

Witte zwanen, Zwarte zwanen


Ad Kolen


Witte zwanen, Zwarte zwanen!
Wie gaat er mee naar Engeland varen?
Engelland is gesloten.
De sleutel is gebroken.
Is er dan geen timmerman.
Die de sleutel maken kan?

In het Brabants Dagblad van vandaag staat een foto van een groep uit het water opvliegende Knobbelzwanen met de ondertitel ’Vogelparadijs’. Je zou zo jaloers worden op de fotograaf. De prachtige foto maakt heel goed duidelijk dat deze zware vogels veel moeite hebben om uit het water omhoog te komen. Die afgunst geldt zeker niet voor de schrijver van de begeleidende tekst!

Citaat Brabants Dagblad:
Herpt – Een paradijs voor vogels langs de Bergsche Maas. Steeds meer uiterwaarden lopen onder en watervogels maken daar veelvuldig gebruik van. Ze drinken wat, poetsen de veren op en keren terug naar de polder om te eten. Zoals deze zwanen in een uiterwaard bij Herpt. Zwanen eten vooral waterplanten, die zij zoeken in ondiep water. Daarbij komt hun lange hals goed van pas. Maar bij gebrek aan flora eet de zwaan ook kleine vissen, zoals voorn. De witte zwaan komt verreweg het meeste voor op het noordelijk halfrond. De Zwarte zwaan is hier een uiterst schaarse broedvogel.

Een deel van deze tekst over de zwanen is een kopie van Wikipedia. Iedereen die iets met vogels heeft zal zich er aan ergeren. De kennis van de natuur ligt bij deze krant dan ook op een zeer laag niveau, als men zoiets klakkeloos overneemt. Ik kan het dan ook niet na laten hierop een ietwat corrigerende reactie te schrijven;

Oppoetsen doe je een auto of schoenen. Een vogel reinigt zijn veren en maakt ze waterdicht, ze gaan daardoor niet ’glimmen’.

Hoewel de pullen met kleine waterinsecten gevoerd worden en volwassen Knobbelzwaan wel eens een visje mee naar binnen krijgen zijn het vrijwel uitsluitend planteneters (Volgens: De Knobbelzwaan -Kosmos vogelmonografieën.) Er is weleens verondersteld dat ze ook dierlijk voedsel eten, maar die gedachte is grotendeels verworpen na onderzoek van de maaginhouden van vele zwanen. Observaties wijzen uit dat Knobbelzwanen steeds waterplanten eten die groeien op de plek waar ze verblijven. Welke planten dat zijn hangt dus sterk van die plek af. Op zee is dat zeegras en in bepaalde jaargetijden zeesla. In zoet water eten ze een grote verscheidenheid aan waterplanten met waterpest als favoriet. Ook fonteinkruiden eten ze veel. In Nederland eten Knobbelzwanen steeds meer gras op graslanden als gevolg van het verdwijnen van de onderwatervegetatie door watervervuiling.

Knobbelzwanen

Met het kinderliedje; Witte zwanen, Zwarte zwanen in het achterhoofd veronderstelde de schrijven dat dit de namen van 2 soorten zwanen zijn. De Zwarte zwaan (Cygnus atratus) is een oorspronkelijk uit Australië afkomstige soort die in kleine aantallen tot broeden komt in Nederland.

Van de wit gevederde zwanen komen er 3 soorten voor in onze streken. De Knobbelzwaan (Cygnus Olor) is een veel voorkomende broedvogel hier. Van iets kleinere Wilde zwaan (Cygnus cygnus) broedt een enkel paar in ons land maar de rest zijn in kleinere aantallen overwinteraars. De kleinste van de 3, de Kleine zwaan (Cygnus columbianus bewickii) overwintert hier maar broedt in de Arctische en subarctische gebieden van Rusland.

Zwarte zwaan.

Na dit dagblad blader ik nog even door het weekblad Stadsnieuws. Daar kunnen ze er ook wat van. De kop ”Eerste lentekuikens geboren in wintermaand” trekt mijn aandacht. Het artikel sluit met de uitnodiging om in het chalet ”onze eigen Kwik, Kwèèèk en Kwak” te komen bewonderen. Ik maar denken dat Kwik, Kwek en Kwak de neefjes van Donald Duck zijn !!

woensdag 11 januari 2012

Winterrrkoning

                                                                                             
Ad Kolen
                                                          
De r in de vogelnaam Winterkoning klinkt meer rollend dan de 2 r’s in Roodborst. Soms benadrukkend als Winterrrkoning is het voor mij een goed hulpmiddel om de rollende zang van de Winterkoning van die van de Roodborst te onderscheiden. Mensen beamen die rollers vaak maar anderen horen ze niet echt en zeggen dat de zang van de Roodborst meer rolt. De manier waarop men geluiden, met name vogelzang ervaart en probeert te onthouden is niet voor iedereen gelijk. Voor je zelf een duidelijke omschrijving maken, gebonden aan iets (een ’ezelsbruggetje’) helpt om de zang van een bepaalde vogelsoort naar boven te halen als je het even niet weet.
                                              
Vroege zangers
Voor beginnende vogelaars zijn de liedjes van de Winterkoning en de Roodborst niet eenvoudig te leren. De Winterkoning produceert een liedje met veel rollers, rrrrrr,s, ratels er in. De Roodborst brengt een zang ten gehore wat te omschrijven is als sprankelend, een watervalletje, zeggen sommigen. Door de zang van beide vogels naast elkaar te beluisteren hoor je op een gegeven moment gewoon het verschil. Je kunt luisteren naar op allerlei wijzen af te spelen geluidsopnames maar ook in de praktijk, gewoon buiten. Winterkoning, Roodborst en ook de in vorige aflevering beschreven Heggenmus zingen vaak al vanaf januari, als de meeste vogelsoorten nog hun bek houden. Dit jaar echter wat later vanwege de lange, behoorlijk strenge winter. Maar eind februari barstte het trio in volle glorie los.

                                  
Een metaalachtige tik
Vogels laten naast de zang, voornamelijk in het voorjaar, ook een groot deel van de rest van het jaar andere geluiden horen. Meestal zijn dat alarmroepen. Vind je de liedjes van Winterkoning en Roodborst moeilijk dan zijn de alarmroepen helemaal een ramp. Maar luister goed; De rollers in de zang van de Winterkoning vormen ook bij de alarmroep de hoofdmoot. De alarmroep van de Roodborst wordt vaak ook snel achter elkaar herhaald en lijkt dan ook wel op een roller. Dan wordt het zaak om te analyseren wat je hoort. De alarmroep van de Roodborst bestaat uit korte metaalachtige tikken, ook als ze kort op elkaar volgen. Sla dit op in je brein en je gooit ze nooit meer door elkaar!

 Winterkoning (Troglodytes troglodytes) Foto: Walter Appels.
                                                                                                                     
Een klein luidruchtig vogeltje
Het geluid van de Winterkoning wordt wel eens vergeleken met een wat haperende aflopende wekker. De zang valt echter vooral op door het grote volume waarmee het geproduceerd wordt. Het is haast niet te begrijpen hoe zo’n klein vogeltje zoveel kabaal kan voortbrengen. Gemeten van de punt van de snavel tot het einde van de staart meet de Winterkoning slechts tussen 9,5 en 10 cm. Een klein, luidruchtig vogeltje met een dapper voorkomen door zijn vaak omhoog geheven staartje. Van dichtbij gezien, is in het roodbruine tot kaneelkleurige verenkleed duidelijk een fijne donkere bandering te zien. Prachtig, evenals de fijne, vrij lange spitse snavel, met een iets naar beneden gebogen vorm. De Winterkoning dankt mogelijk zijn naam wel aan de uitbundige zang tijdens mooie winterse dagen maar zeker niet aan zijn winterhardheid.  Hoewel ze in strenge winters dicht bij elkaar kruipen overleven velen de winter niet.

                                                                                                         
Tot koning gekozen
Volgens de wetenschappelijke naamsaanduiding betekent ’Troglodytes troglodytes’ holbewoner. Deze titel komt ook voor in een Griekse sage. Hierin wilden de vogels de soortgenoot die het hoogste kon vliegen, tot koning kiezen. Waarschijnlijk zou de arend deze strijd eenvoudig gaan winnen. Het Winterkoninkje klom echter ongemerkt op de rug van de grote vogel. Toen de arend dacht hoog genoeg gevlogen te zijn steeg het kleine vogeltje vanaf zijn rug nog hoger de lucht in en werd als koning aangewezen. Veel vogels waren het daar echter niet mee eens en vonden dat een koning ook het diepst in de aarde moest kunnen komen. Het Winterkoninkje dook hierop in een muizenhol en was zo opnieuw de winnaar. Een uil postte 's nachts bij het muizengat om te voorkomen dat het vogeltje er ongeziens zou uitvliegen. De uil viel echter in slaap en de winterkoning werd echt de koning. Ten gevolge daarvan durfde de uil zich daarna niet meer overdag te vertonen en gaat sindsdien alleen in de nacht op zoek naar voedsel. Het winterkoninkje bleef ook voorzichtig en sluipt sinds die tijd voornamelijk laag over de grond door het dichte struikgewas.

vrijdag 6 januari 2012

Drieteentjes op de Brouwersdam



Ad Kolen

 
Vandaag met Stan Godschalk een vogeltocht door de Delta gemaakt. De route ging vanaf Willemstad door West-Brabant, Zuid-Holland en Zeeland. De aanhoudende hoge temperaturen houden het aantal overwinterende ganzen en andere vogels tot nu behoorlijk laag. De tot hard aanwakkerende wind is ook niet echt ideaal om veel vogels te zien. Maar je weet nooit!

Meer dan 20 Futen hebben zich teruggetrokken in de haven van Willemstad. De wind zweept het water van het Hollands Diep op tot aan de rand van het parkeerterrein nabij de haven. Aan de afzetting van vuil verderop is te zien dat het water nog hoger stond.

Langs een al door Aalscholvers bezette broedkolonie gaat het rechtsaf naar de Sint Antoniegorzen. Dat is een polder, een oud getijdengors met veel reliëf en water, een geliefd vogelgebied. Ook nu verblijven er weer meerdere honderden Brandganzen en een tiental Bergeenden.

Fort Sabina bij de Antoniegorzen.

Het gebied zuidelijk van Willemstad is in 1793 ingepolderd, waardoor de Sabina Henrica polder is ontstaan. Het fort Sabina is, na de Engelse invasie op Walcheren in 1809, in 1811 door de Fransen aangelegd als kustverdediging. Doel van het fort was het doordringen van vijandelijke schepen vanaf het Volkerak door het Hellegat naar het Hollands Diep te beletten. Het had onder meer een torpedoloods. Het munitiedepot (‘kruit- en projectielenmagazijn’, 1881), het poortgebouw en de kazerne (1881) bestaan nog.

Daarna gaat het rondje door de Sabina Henrica polder, dat nu een grootschalig landbouwgebied is waar vaak ook vele ganzen verblijven. Nu is het er rustig; enkele kleine groepjes Grauwe- en Kolganzen foerageren of rusten verspreidt over het gebied.

Over de ventweg rijdende langs de Hellegatsplaten is naast de dichtbij grazende Heckrunderen en Fjordenpaarden weinig te zien. O, ja 2 Torenvalken (Falco tinnunculus), die zie je hier nog wel af en toe. Rondom Tilburg is het een zeldzaamheid geworden. Op een bouwland, met veel oogstresten in de buurt van Ooltgensplaat foerageren ruim 500 Grauwe ganzen.

Over de zuidpunt van Overflakkee belanden we in Oude-Tonge. In een kreek aan de oostzijde van het plaatsje tellen we in totaal 7 Grote zaagbekken (Mergus merganser.) Op hetzelfde water voeren 2 Futen (Podiceps cristatus ) recht tegenover elkaar, hun balts uit.

Rijdende door de aangrenzende landbouwgebieden bereiken we het ten zuiden van Oude Tonge gelegen Krammer. Onder en over de dijken komen we uiteindelijk op de Grevelingendam uit. Hier drinken we koffie in het restaurant wat uitzicht heeft op de ’Plaat van Oude Tonge’. Het is hoogwater en tientallen Rotganzen (Branta bernicla) bevinden zich op tamelijk dichte afstand van onze zitplaatsen.

Verder rijdende over de dijk richting Bruinisse, langs de Plaat van OudeTonge begint het wat te worden met de aantallen vogels. Veel zagen we nog niet tot nu toe. Op de dicht bij de weg droog gevallen slibplaten en -randen bevinden zich honderden Rotganzen, Wulpen (Numenius arquata) en Bergeenden (Tadorna tadorna). Verder op Schouwen Duivenland tussen Oosterland bevinden zich op bouwland nabij ’De Geulle’ enkele honderden Grauwe ganzen (Anser anser) en meer dan 1000 Kolganzen (Anser albifrons.)

Inlaag Ouwerkerk.

Op de Inlaag Ouwerkerk (Caissons) is het meestal rijk aan vogels, ook nu. Meer dan 30 Dodaars (Tachybaptus ruficollis), ruim 25 Futen (Podiceps cristatus) en 1 Grote zilverreiger (Casmerodius albus) worden er o.a. geteld. Aan het einde, als we de dijk langs de Oosterschelde opdraaien zien we een mannetje Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) boven een rietkraag wiekelen.

Op de dijk ligt het brede water van de Oosterschelde voor ons met aan de horizon de Zeelandbrug.

Langs Zierikzee gaat het richting Moriaanshoofd waar we de Schelpweg indraaien langs de Prunjepolder. Dit is een onderdeel van het ’’Plan Tureluur’ dat op een groot deel van Schouwen wordt uitgevoerd. In het kort gezegd is het plan om het landschap terug in de vorm van het begin van de 20e eeuw te brengen. Deze natte natuurontwikkelingsprojecten trekken grote hoeveelheden ganzen en watervogels aan. Al voor deze plannen werden uitgevoerd was deze omgeving rijk aan ganzen. Tussen Zierikzee en Burgh-Haamstede reed je hier 30 jaar geleden in de winter ook al tussen de ganzen door. Hier en ook onderweg treffen enkele Grote- en  Klein zilverreigers (Egretta garzetta) aan.  Enkele honderden Kieviten (Vanellus vanellus) en Scholekster (Haematopus ostralegus) bevinden zich in de zeer natte Prunjepolder. Naast wat Grauwe ganzen zijn de Rotganzen talrijk aanwezig zowel in als naast het gebied.

Drieteenstrandlopers op de Brouwersdam.

Verderop over de Schelpweg en door het dorp Ellemeet gaat het naar de Brouwersdam. Het is hoog water en de straffe westenwind uit zee klots het water op de stenen en asfalt van de dijk. Alleen verderop, op de hoogte van Port Zeelande, is  nog strand zichtbaar. Boven de branding en op dat strand bevinden zich duizenden meeuwen en is men bezig met kitesurfen. Kleinere vogels als Drieteenstrandlopers (Calidris alba) zijn daardoor van het strand verjaagd en bevinden zich op de dijk. Verspreidt over een stuk dijk bevinden zich meer dan 500 exemplaren van deze meestal actieve vogeltjes. De verschillende groepen vliegen dan ook regelmatig op of foerageren in de branding tussen de keien.

Drieteenstrandlopers op de Brouwersdam, ze blijven onrustig!

Aan de rand van de in- en uitlaat met het Grevelingen dobbert een Jan van Gent. Zo te zien is er op dit moment weinig stroming op die plek. Zolang we daar zijn dobbert de vogel dan ook op ruim 10 meter van de keien zonder zich te verplaatsen. De vogel is klaarblijkelijk niet helemaal gezond.

Jan van Gent.

Op de Noordzee, vooral wat verderop, bevinden zich tientallen Middelste zaagbekken (Mergus serrator) en Brilduikers (Bucephala clangula.)

Romeinse weg bij Goedereede.

Langs de Romeinse weg bij Goedereede bevinden zich als gewoonlijk veel ganzen. Ver van de weg, tegen een houtsingel, foerageren enkele duizenden Brandganzen. Een Watersnip (Gallinago gallinago) vliegt van de rand van de weg naast de auto. Zijn metgezel blijft zitten en laat zich op de foto zetten.

Watersnip langs de Romeinse weg bij Goedereede.

Op de laatste stop, bij de Plaat van de Scheelhoek worden naast de ganzen nogal wat Smienten (Maréca penelope) en Wintertalingen (Anas crecca) gezien.

We volgen het aangrenzende Zuiderdiep tot in het dorp Dirksland waar we in de richting Rotterdam aan de thuisreis beginnen. Langzaam valt de schemering in en eindigt een aanvankelijk rustige tocht met een verassend slot.


Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


Kijk ook eens op mijn weblog over vogels en andere natuurbelevenissen in het Quirijnstokpark in Tilburg Noord: vogelsenzo-quirijnstokpark    http://vogelsenzo-quirijnstokpark.blogspot.com/ .

dinsdag 3 januari 2012

Hegge(n)mus

                                                                                                                                            
Ad Kolen

Dr. Jac. P. Thijsse(1865-1945), de grondlegger van de natuureducatie en bescherming van de natuur in Nederland vernoemde in zijn vele publicaties dit vogeltje steeds als de Heggemus. In gerenommeerde vogelgidsen en –boeken staat de vogel, tot 1995, steeds op deze wijze vermeld. Volgens de woordenlijst van de Nederlandse taal moeten we sinds november 1995 deze naam echter schrijven als Heggenmus. Wijzigingen in onze taal hebben altijd tot protesten geleid. Hoewel het vrij laat is wil ik dit ongenoegen er nog aan toevoegen. Ik begrijp de meeste argumenteringen van wel of niet een ’n’ schrijven, maar vind die niet van toepassing op de naam van een vogel. Vogelaars zien de namen van de verschillende vogelsoorten eigenlijk als eigennamen. Die verander je niet zo maar! Het is juist even iets anders maar ik ben toch blij dat kolenhaard nog steeds kolenhaard is en mijn naam niet plotseling Ad Kole werd.

Foto van internet: Volwassen Heggenmus.

Heggenmus geen echte mus
Van nature ben ik een positief mens, maar nu er toch geklaagd wordt is er nog wel iets. De Heggenmus is geen echte mus en behoort niet tot de mussenfamilie; Passer. Huismus(Passer domesticus), Ringmus(Passer montanus) en Spaanse mus(Passer hispaniolensis) en nog 19 andere mussen, verspreidt voorkomend over een groot deel van de wereld, behoren tot de echte mussen. De Heggenmus is er een uit de Prunella familie. Deze familie bestaat uit 12 leden, allemaal oppervlakkig gekleurde vogeltjes, met een spitse snavel, waarvan alleen de Heggenmus in Europa leeft. Nog een vogel wat eigenlijk geen mus is heeft de Nederlands naam Grasmus gekregen. De Grasmus is samen met meerdere soorten Grasmussen, de Zwartkop, de Tuinfluiter en de Braamsluiper een ’Sylvia’. Allemaal insecteneters die hier alleen in de warmere delen van het jaar verblijven. Overwinteren doen de meeste in Afrika.

’Heckenbraunelle’
In ons omringende landen; Frankrijk, Duitsland en Engeland spreekt men alleen bij de ’echte’ mussen van respectievelijk Moineau, Sperling en Sparrow. De Heggenmus heet in deze talen Accenteur mouchet, Heckenbraunelle en Hedge Accentor. Allemaal prachtige namen overigens. Vooral in Frankrijk kunnen ze er wat van. De er op zich al schitterend uitziende IJsvogel kreeg een wel erg mooie naam; Martin-Pêcheur d’Europe.

’Medolisch bruintje’
De betekenis van de wetenschappelijke naam van de Heggenmus; Prunella modularis is toepasselijk ’melodisch bruintje’. Het is een onopvallend vrij donker getekend vogeltje met een melodieus liedje. De Heggenmus zingt een kort maar prettig snel liedje, vrij schel en hoog van toon, dat steeds wordt herhaald. Goed zichtbaar zingt het mannetje vanaf de top van een struik of lage boom. Al vroeg in het jaar laten ze hun liedje horen. Al voor de jaarwisseling, op 12 december zong een enthousiaste Heggenmusman zijn liedje bij mij in de straat. Half januari, nog in het donker, klonk van 2 zijden van het kruispunt, nabij mijn woonhuis, de felle korte zang van dit vogeltje. Nu al concurrentie, dit is mijn plekkie brachten ze beide ten gehore.

’Bastaardnachtegaal'
In zijn boek ’Vogelzang’(in 1938 geschreven maar pas in 1965, ter ere van zijn 100e geboortedag uitgegeven) noemt Thijsse de Heggenmus in een rijtje vogels die al op nieuwjaarsdag hun liedje laten horen. In een andere opsomming staat de Heggenmus ook vermeld. Daarin gaat het over vogels die zangvluchten maken. Zingen tijdens het vliegen hangt samen met emoties zoals vechtpartijen en andere opwindende gebeurtenissen. Vanwege het mooie melodieuze liedje heette de Heggenmus toen ook wel de Bastaardnachtegaal en in bijvoorbeeld Gelderland kom je de naam Boerennachtegaal nog tegen.

Foto van internet: Juveniele Heggenmus.
                                                                                                                                  
’Grauwke’
In dialectnamen uit Tilburg en omgevingen komen de eigenschappen van het verenkleed naar voren. Het vrij grauwe verenkleed met het blauwgrijze kopje komt terug in ’Blauwpieperke’, ’Grauwke’ en ’Blauwke’. Tijdens de zang goed zichtbaar maar verder een onopvallende vogel is de Heggenmus zeker. Op zijn roodbruine pootjes scharrelt hij aan de randen en onder struiken naar voedsel. Het is een vogelsoort die vaak onderschat wordt en in hogere aantallen voorkomt dan men verwacht. Het aantal Heggenmussen neemt gemiddeld genomen licht toe. Het totale aantal is moeilijk aan te geven, het ligt vermoedelijk tussen de 200.000 en de 250.000  broedparen. Ze profiteren waarschijnlijk van de toegenomen verstedelijking. Heggenmussen doen het goed in de stad. Tot in de kleinste tuintjes dringen ze door.