zaterdag 30 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Ekster



   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Ekster
Pica pica - broedvogel


Gedetailleerde vleugelveren

Om een ekster te zien hoef je geen verrekijker te gebruiken. Een middelgrote zwart-witte luidruchtige vogel is de korte maar duidelijke omschrijving van de soort. In stedelijk gebied is de ekster talrijk. Daardoor is zijn geluid algemeen bekend. Het gesjakker en geratel is onmiskenbaar; daar hoef je de vogel niet eens voor te zien. Het zijn zeldzame momenten, maar enkele keren heb ik een ekster horen zingen. Aan het einde van de winter of vroeg in het voorjaar laat hij soms zijn zacht voorgedragen fluisterzang horen. Het is ontroerend deze luidruchtige vogel te horen frazelen voor zichzelf of voor het wijfje in de buurt. In detail heeft het verenkleed van de ekster veel meer dan het zwartwit beeld. De lange staart is groen, wat varieert tot zwart bij wisselende lichtinval. Zo wisselt ook het blauw in de vleugels en het zwart in de rest van het verenkleed als het licht er anders op valt. In de vlucht is het meestal nauwelijks te zien, maar de veren in de vleugels zijn zeer gedetailleerd getekend. De handpennen en ook de kleinere armpennen zijn grotendeels wit. Aan het uiteinde zijn ze met een dunne zwarte lijn omzoomd: een prachtig detail.


Ekster, schaars in het buitengebied

De gegevens van de eerste broedvogelatlas (1973-1977) laten een flinke populatie (50.000-100.000 broedparen) en een ruime verspreiding over het land zien. Alleen in de echt open gebieden - de Waddeneilanden, de Delta en Flevoland - ontbreken ze in die tijd. De ekster was lang een verguisde vogel. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw is er een enorme jachtdruk. Afschot, het doorschieten van nesten, vergiftigingen, vangkooien, klemmen: alles is aangewend. Ondanks een enorme druk op de vogel tierde hij welig in allerlei landschappen. Lokaal treden er in de tachtiger jaren veranderingen op. Halverwege de jaren negentig zijn bossen, besloten cultuurland zonder boerderijen en heidevelden in het binnenland door de ekster verlaten. Ook in halfopen cultuurland nemen de aantallen af. De vestiging van havik en buizerd wordt als oorzaak gezien en ook de verdere intensivering van het gebruik van het agrarisch landschap pakt waarschijnlijk ongunstig uit voor de ekster. De zwarte kraai en vermoedelijk ook de kauw zijn voor de ekster voedselconcurrenten. Niet te onderschatten is de druk die zwarte kraaien op broedende eksters uitoefen. Ze roven eieren en jongen, plunderen nesten en nemen nesten in beslag. De huidige (2013-2015) populatie eksters bestaat uit 45.000-65.000 broedparen (bron: sovon.nl). In een ruime cirkel rondom Tilburg is de ekster buiten het bewoonde gebied behoorlijk schaars, ervaar ik al jaren. Het bouwen van nesten dicht bij huizen en gebouwen en vaak laag in bomen en struiken, weerhoudt zwarte kraaien ervan ze te plunderen.








Figuur 131: alle waarnemingen (2491) van eksters per jaar met het totaal boven de kolom.


Oordeel: gunstig naast ongunstig

Sovon beoordeelt de staat van instandhouding van de ekster als zeer ongunstig. Dit oordeel is opgebouwd uit de volgende onderdelen: populatie - matig ongunstig; verspreiding - zeer ongunstig; leefgebied - gunstig, en toekomst - gunstig. Het lokale beeld ziet er wel gunstig uit. In de Dongevallei is de ekster duidelijk in goeden doen. Vanaf het begin van de tellingenreeks vormen de aantallen onderdeel van een stijgende lijn, die onderbroken wordt door enkele jaren met lagere aantallen. Zie de grafiek in figuur 131. De neergang van de lijn in het laatste jaar (2019) wordt in het volgende jaar alweer opgeheven. In 2020 zijn 245 eksters waargenomen.










Figuur 132: alle vastgestelde territoria (44) van ekster per jaar met het totaal boven de kolom.


Omgeving rijk bevolkt door eksters

De aantallen vastgestelde territoria gaan min of meer gelijk op met de aantallen waargenomen eksters. Zie figuur 132. Ook deze stijgende lijn wordt af en toe onderbroken. Meerdere nesten zijn in lage, dicht op elkaar staande bomen gebouwd. Met het uitlopen van de bladeren worden nesten dikwijls onzichtbaar en is het verloop van het broedproces niet meer te volgen. De nesten in de hoge essen parallel aan de Langedijk zijn gewoonlijk wel te volgen. Daar zijn succesvolle broedsels met uitgevlogen jongen vastgesteld. De wisselende aantallen worden mede veroorzaakt door eksters die buiten de Dongevallei verblijven en broeden. De omgeving is door de brede opzet van de wijk, met veel opkomend groen, rijkelijk bevolkt door eksters. Het toenemen van de begroeiingen heeft de populatie eksters zowel in de Dongevallei als er omheen flink doen toenemen.











Figuur 133: alle waarnemingen van eksters per maand met het totaal boven de kolom.


Rondzwervende groepen

De verspreiding van waargenomen eksters over de maanden van de verschillende jaren (zie figuur 133) in de Dongevallei wijken niet erg veel van elkaar af. In januari en september zijn het er iets meer. In het late voorjaar zijn de aantallen minder. De hoge aantallen worden vooral veroorzaakt door (rondzwervende) groepen van maximaal 25 exemplaren. Die behoren mogelijk tot de populatie die vooral in de omgeving verblijft.



Eksters bij een nest.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


donderdag 28 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Gaai

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Gaai
Garrulus glandarius - broedvogel


Eikelzoeker

De gaai heeft een bont verenkleed met wit, zwart, blauw en bruin in verschillende nuances. De brede vleugels, de ronde kop en de soms opgerichte kruin zijn typerend voor deze vogelsoort. Ook de vlucht is kenmerkend. Aan de manier van vliegen is de gaai vaak al op enige afstand te herkennen. De gaai vliegt onregelmatig met korte series vleugelslagen, maar altijd in een rechte lijn zonder golvende bewegingen. Al ruim twee decennia is de officiële naam ’gaai’ volgens ’De lijst van de Nederlandse vogels’ (Van de Berg en Bosman, 1999). Toch hebben veel mensen het nog steeds over de ’Vlaamse gaai’ wanneer ze deze kleurrijke vogel bedoelen. De wetenschappelijke naam ‘Garrulus glandarius’ betekent ‘voortdurend krassende eikelzoeker’. In het najaar zie je de gaai steeds met eikels in de weer. Hij legt in de grond voorraden aan voor slechtere tijden. Soms is er genoeg ander voedsel of worden ze niet teruggevonden.


      Eikels zijn er weinig te vinden in de Dongevallei; in dit deel zijn zoekende gaaien echter meerdere malen gezien.


Wintergasten uit het oosten

In de vorige eeuw heeft de gaai zijn broedgebied in Nederland geleidelijk uitgebreid. Aan het einde van de eeuw blijkt dat ook veel open omgevingen op kleigebieden en in riviergebieden gekoloniseerd zijn. Nieuw aangeplante gebieden zijn door het volgroeien voor het eerst bezet. De landelijke populatie is sinds 1990 min of meer stabiel. Verschuivingen door lokale af- en toenames blijven zich tot op heden voordoen. Voorheen geschikte gebieden lopen leeg en dichtheden in laag bezette gebieden nemen lokaal toe. In Midden-Brabant is de soort de laatste twee decennia duidelijk toegenomen. Mijn beeld uit eigen waarnemingen is dat de aantallen in de omgeving duidelijk oplopen. De toename is het hoogst in de laatste 10 jaren, waarbij het minder schuw worden van de gaai een rol speelt. Ook kleine invasies uit onder meer Oost-Europa dragen bij aan de toename. In de periode 1973-1977 schatte men de populatie op ongeveer 40.000 broedparen. De laatste schattingen (2013-2015) komen uit op 45.000-65.000 broedparen. Dat er in de winter soms flinke aantallen gaaien uit oostelijke streken in Nederland verblijven, blijkt uit de variabele wintercijfers: 150.000-250.000. (bron: sovon.nl)












Figuur 130: alle waarnemingen (174) van gaaien per jaar met het totaal boven de kolom.


Gaai of buizerd

De gaai wordt meestal opgemerkt door zijn rauwe kreten. Soms misleidt hij ons door miauwende klanken te laten horen, die sterk lijken op de roep van de buizerd. In de Dongevallei, een vrij open gebied met alleen vrij smalle stroken dichtere begroeiingen, laat de gaai zich toenemende aantallen zien. In de beginperiode van de reeks tellingen ontbreekt de gaai of zijn de aantallen erg laag. Tot en met 2010 is het hoogste aantal per jaar niet meer dan 4 exemplaren. Zie figuur 130. Daarna nemen de aantallen toe en ook de schommelingen in de aantallen. Met 27 waargenomen gaaien in het laatste teljaar (2019) is over het geheel wel een stijgende lijn te zien. Net als in de ruime omgeving van Tilburg neemt de gaai hier ook in aantallen toe. Meer bomen in het gebied en het groeien van de bomen is mede de oorzaak. Ook nemen de waarnemingen in het voorjaar toe. In 2014, 2016 & 2017 zijn die voldoende voor het vaststellen van telkens één territorium.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



woensdag 27 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Wielewaal

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Wielewaal
Oriolus oriolus - broedvogel


Tegen een achtergrond van donkere en lichte bladeren in zon en schaduw valt de wielewaal niet op in de boomkruinen waarin hij leeft. Met zijn geel met zwart contrasterend verenkleed gaat hij op in zijn leefomgeving. Hij woont in de dichte kronen van bomen. Hetzelfde geldt voor het vrouwtje met haar voornamelijk zachtgeel met wit verenkleed. Gewoonlijk maakt alleen de prachtige, volle jodelende zang ons opmerkzaam op de aanwezigheid van de wielewaal.


Het broedgebied bestaat bij voorkeur uit loofbossen in natte omgevingen bij rivieren, beken en verlandend moeras. Op de hoge zandgronden zijn dat vaak eiken-berkenbossen en in Zuid-Nederland populierenbossen. Het gaat niet goed met deze eens zo talrijke en bekende vogel. De oorzaken van de afname zijn niet echt duidelijk. Het verdwijnen van biotopen in zowel de broedgebieden als de overwinteringsgebieden (verdroging en kappen van bossen) speelt een rol. De broedpopulatie bestaat uit 1.700-2.900 paren in de periode 2013-2015. (bron: sovon.nl)


Aan beide zijden van de Langedijk zijn essen aangeplant. In het meest noordelijke teldeel grenst deze oude verbindingsweg aan de Dongevallei. De rij essen in het talud van de Donge langs de Langedijk vallen binnen de grenzen van het telgebied. Daar is in de weelderig begroeide kruinen een wielewaal gehoord en gezien. De eenmalige waarneming op zondag 1 juni 2014 is voldoende voor het vaststellen van een territorium. Het is niet bekend of deze bijzondere vogelsoort hier daadwerkelijk tot broeden is gekomen - waarschijnlijk niet. Broedgevallen binnen de bebouwde kom van Tilburg, tot nabij het centrum, zijn echter uit het verleden wel bekend uit verhalen van lokale oude vogelaars.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



dinsdag 26 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Boomkruiper

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen





Boomkruiper
Certhia brachydactyla – broedvogel


Uitstekend gecamoufleerd

De boomkruiper beweegt zich met korte rukjes langs de stam en de dikke takken van een boom naar boven. Met de ragfijne dunne snavel peutert het vogeltje (12,5 cm) naar insecten tussen de schors en in spleten. Na het spiraalsgewijs afzoeken van deze boom is de voet van het exemplaar ernaast het begin van de volgende zoektocht. Als steun drukt de vogel de stevige staart tegen de schors. De vlucht is kort en golvend. Het bovendeel van de borst is wit net als een deel van de onderkant van de vleugels. De vleugels en de rest van de bovenzijde zijn een uitstekende camouflage. Een mengeling van lichte en donkere streepjes en vlekjes maken de boomkruiper haast onzichtbaar. Zijn bewegingen en het geluid maken je gewoonlijk op hem opmerkzaam. De boomkruiper is een standvogel en trekt dus niet weg. Hij is wel gevoelig voor strenge winters.


Geen wintergasten

De boomkruiper heeft forse bomen nodig met een ruwe schors. Het hoeven er echter niet veel te zijn. Het vogeltje kan nestelen in laan- of erfbomen in open landschap. De hoogste dichtheden komen voor in gevarieerd en niet al te intensief onderhouden bos met veel loofhout. De landelijke aantallen broedvogels nemen al enkele tientallen jaren toe. De toenemende ouderdom van het Nederlandse bos is positief voor deze soort. Ook het aanleggen van bossen, parken en singels in voorheen open landschap draagt bij aan de vermeerdering. Buiten wat exemplaren in de grensstreken zijn er geen aanwijzigingen dat buitenlandse boomkruipers gedurende de winter in ons land verblijven. De landelijke populatie (2013-2015) is 120.000-160.000 broedparen. (bron: sovon.nl)










Figuur 129: alle waarnemingen (19) van boomkruipers per jaar met het totaal boven de kolom.


Bomen aan de Langedijk van belang

De boomkruiper heeft de Dongevallei eerder dan verwacht goed bevonden om er te verblijven en te broeden. De vrij open groene verbindingszone tussen woonwijken door is blijkbaar al snel geschikt voor deze vogelsoort. Vooral het deel noordelijk van de Reuverlaan wordt al snel begroeid door opgaande bomen. In dit deel zijn in 2010 de eerste waarnemingen geregistreerd. Zie figuur 129. Onverwacht werden in februari (1), maart (1), mei (2), september (1) en november (1) in totaal zesmaal een boomkruiper waargenomen. De waarnemingen in het broedseizoen zijn voldoende voor het vaststellen van één territorium. Alle waarnemingen zijn binnen de grenzen van de Dongevallei gedaan. Het territorium van de boomkruiper valt ook gedeeltelijk daarbuiten. Aan de voor een deel parallel lopende Langedijk zijn al vóór de aanleg van de Dongevallei bomen geplant. Zij spelen een rol in de aanwezigheid van de boomkruiper. Ook beplantingen verderop grenzende aan de Dongevallei zijn van belang voor boomminnende vogelsoorten in het telgebied. De waarnemingen in 2010 staan als eenzame boom in de grafiek. Pas vanaf 2014 wordt de soort jaarlijks waargenomen. Van vastgestelde territoria is tot zover geen sprake meer.



* * *

Naast de vogels, oorspronkelijk uit verre streken zijn ook de exotische planten sterk vertegenwoordigd in de Dongevallei.






parelvederkruid (2003) 




 moerashyacint (2015) 



 gele bieslelie (2015)




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Boomklever

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Boomklever
Sitta europaea


De boomklever is een kleurrijke vogel, die vooral bij hoge dichtheden erg luidruchtig is. Hij loopt met evenveel gemak naar boven, naar beneden of diagonaal over de stam van een boom of dikke tak. Hij vertrouwt op zijn sterke tenen met krachtige klauwtjes. De boomklever is geen trekvogel en gaat zelden ver van zijn geboorteplaats vandaan. Het is een niet te missen vogel met zijn blauwgrijze bovendelen en zwarte oogstreep. De onderzijde is izabelkleurig en de flanken zijn roodbruin.


De verspreiding van boomklevers in Nederland is sinds ongeveer 1975 veel ruimer. Op de zandgronden van Noordoost-Nederland en Noord-Brabant, waar de soort lange tijd schaars was, leverden de ouder en gevarieerder wordende bosgebieden goede mogelijkheden op om zich te vestigen. De landelijke broedpopulatie is in het laatste kwart van de twintigste eeuw ruim verdubbeld. Vanaf het begin van dit millennium is de vermeerdering van het aantal boomklevers in een stroomversnelling geraakt. De huidige (2013-2015) broedvogelstand is 31.000-38.000 paren. In de eerste atlasperiode (1973-1977) was de stand nog 5.000-6.000 broedparen. (bron: sovon.nl). Op dinsdag 27 augustus 2019 is de eerste en tot zover enige boomklever in de Dongevallei waargenomen. Een verrassende waarneming van een vogel die zich in bomenrijke omgevingen, met zeker wat oudere bomen, het meest thuis voelt. De omgeving van de waarneming, direct ten zuiden van de Reuverlaan, is vrij open. Het bekende geluid klinkt vanuit een dicht begroeide strook langs het water met veel opgeschoten wilgen, zwarte elzen en berken. Een jonge vogel die de omgeving verkent en voedsel zoekt, zoals hazelnoten.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



zaterdag 23 oktober 2021

De Vogels van Dongevallei 2004-2019 Koolmees

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Koolmees
Parus major - broedvogel


50 motieven

De koolmees is een bekende en talrijke vogel in Nederland. Hij staat halverwege de top 10 van de Nederlandse broedvogels en in de top 3 van de tuinvogeltellingen. Wie kent hem niet? Op iedere vetbol en ieder netje met nootjes laat hij zich zien. De ‘pink’roep van de koolmees lijkt op die van de vink met toch wel een hoorbaar verschil. Het twee- soms drieledige liedje tietiepu, tietiepu, tietiepu, is het meest bekend. Het bestaat maar uit 2 noten waarmee hij een verassend aantal motieven verzint. Het zijn er meer dan 50 waarvan een flink aantal je verrast als ze uit de bek van een koolmees komen. Het mannetje koolmees draagt een zwarte stropdas. Het is een brede band van zwarte veertjes op de gele borst. De band loopt door tussen de poten en verbreedt daar. Het vrouwtje heeft een smalle stropdas. Het mannetje neemt soms een dreighouding aan, de verticale houding. Hij richt dan de snavel naar boven. Hierdoor worden de buik en de borst met de stropdas goed zichtbaar voor de tegenstander. Het komt heel imponerend over.


Grootste mezensoort

De kop en de hals van de koolmees zijn glanzend zwart en hij heeft witte wangen. De onderdelen zijn geel. De groene rug loopt naar boven uit op een wat lichtere vlek. De vleugels zijn grijsblauw met een witte streep en lichte zomen aan de kleine slagpennen. Van de grijze staart zijn de twee buitenste staartpennen wit. Dat is uniek voor de mezen in Europa. De koolmees is met een lengte van 15 cm, van snavel tot staart, de grootste mezensoort in Nederland. In stedelijk gebied broedt hij vaak in de vele nestkasten die zijn opgehangen. Maar ook in de meest onverwachte holtes, zoals een afgebroken verkeerspaal of een luchtslang voor een boom, bouwt hij zijn nest.


Standvogels, doortrekkers en overwinteraars

Met uitzondering van enkele boomloze gebieden komen koolmezen overal in Nederland voor. De grootste populaties verblijven op de bosrijke hoge zandgronden in Zuid-Limburg, de binnenduinrand en het stedelijke gebied. In loofbossen komen meer koolmezen voor dan in naaldbossen. In laag Nederland zijn de stedelijke gebieden het meest in trek. Al heel lang is bekend dat koolmezen veel beukennootjes eten. De wisselende beschikbaarheid van dit voedsel is ook de oorzaak van jaarlijkse aantalsfluctuaties.

Als er weinig beukennootjes zijn, overleven veel eerstejaars vogels de winter niet. De in Nederland broedende koolmezen (375.000-625.000 paren in de periode 2013-2015) zijn voornamelijk standvogels. Doortrekkers en overwinteraars (1.000.000-2.000.000) komen uit Oost-Europa. (bron: sovon.nl)


Jonge koolmees


Doorschietende aantallen

De koolmees is in de Dongevallei een talrijker voorkomende mees dan de pimpelmees. De aantallen zijn hoger en de verspreiding over de jaren is breder. Hij is maar tijdens elf telronden niet gezien. Dat is minder dan 3% van de in totaal 384 gelopen telronden. Het gaat bij elkaar om 2690 waarnemingen van één koolmees. Over het geheel van de tellingen gezien wijken de aantallen per jaar niet zo veel af. Alleen de doorschietende aantallen in de laatste twee teljaren vallen op. Zie figuur 126. Het zijn goede voorplantingsjaren voor de soort. Met het ouder worden van de bomen is er blijkbaar geen gebrek aan nestgelegenheden. Het is overigens niet uitgesloten dat een koolmees een nestkast bezet in een naburige tuin en zijn liedje zingt en foerageert in de Dongevallei.


           Figuur 126: alle waarnemingen (2689) van koolmezen per jaar met het totaal boven de kolom. Jonge koolmees.
















Hoog aantal waarnemingen

De doorschietende eindspurt in 2019 vertaalt zich niet in meer territoria. Het zijn er zelfs minder dan tijdens het voorgaande jaar. Zie figuur 127. Die uitschieter wordt veroorzaakt door meerdere aantallen hoge waarnemingen in dat jaar. Zo zijn er onder andere waarnemingen van 21, van 36 en van driemaal 16 koolmezen tijdens afzonderlijke tellingen vastgelegd. Er is wel een stijgende lijn in de aantallen territoria te zien tot de trend aan het einde afbuigt. Met 10 vastgestelde territoria in 2020 herstelt de trend zich enigszins.












Figuur 127: alle vastgestelde (112) territoria van koolmezen per jaar met het totaal boven de kolom.


Geen grote verschillen per maand

In het overzicht van de opgetelde waarnemingen per maand (zie figuur 128) zijn geen ver uiteenlopende aantallen te zien. Aan het einde van het broedseizoen in juni en de ruimaanden juli en augustus vallen de aantallen wat lager uit.











Figuur 128: alle waarnemingen van koolmezen per maand met het totaal boven de kolom.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



donderdag 21 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Pimpelmees



   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Pimpelmees
Cyanistes caerleus - broedvogel


Behendige kleine mees


De pimpelmees is met een lengte van 12 cm een van de kleinere mezensoorten. Zijn behendigheid onderscheidt hem van de koolmees. De grotere en zwaardere koolmees is minder in staat acrobatische bewegingen uit te voeren. De pimpelmees foerageert vaak ondersteboven aan het einde van de dunste twijgen. Aan de hemelsblauwe kleur van de kop heeft de vogel zijn naam te danken. Dit komt in verschillende talen naar voren: Blaumeise (D), blue tit (E) en mésange bleue (F). Het witte voorhoofd en de witte wangen zijn met zwart omzoomd. Ook de streep op de kin en de smalle streep op de gele borst zijn zwart. De bovenzijde is geelgroen met blauwe vleugels waarover dwars een witte lijn loopt. Het mannetje pimpelmees maakt met gespreide vleugels vlinderachtige baltsvluchten. Hij duikt daarbij vanaf een zitplaats om vervolgens omhoog naar de nestholte te vliegen. De zang van de pimpelmees bestaat voornamelijk uit trillers aangevuld met andere korte hoge geluidjes, alles vrij zacht. Het geluid is te omschrijven als vriendelijk, als een belletje of als een zilveren lachje. Een deel van het liedje bestaat uit dezelfde korte strofen, die lijken op de zang van de koolmees maar korter en zachter. Ook de alarmroepen van beide soorten komen deels overeen en zijn niet altijd van elkaar te onderscheiden.


Stabiele aantallen na forse stijging

Pimpelmezen broeden in geheel Europa, met uitzondering van het uiterste noorden. In Nederland broeden ze overal, behalve in geheel boomloze omgevingen. De Nederlands broedvogels overwinteren voornamelijk in eigen land. Doortrekkers en overwinteraars komen uit het oosten tot uit Rusland. Pimpelmezen broeden bij voorkeur in oude loofbossen. Verder bereiken ze hoge dichtheden in bosrijke streken op de hoge gronden. De binnenduinranden en kleinschalig boerenland met veel loofbosjes en singels zijn eveneens populair. Ook in stedelijk gebied met veel groen zijn pimpelmezen talrijk. Door de uitbreiding en veroudering van de bomen is de Nederlandse populatie pimpelmezen in de periode 1990-2015 met 50% gestegen. De laatste tien jaren daarvan is het bestand gestabiliseerd. De laatste verzamelde gegevens (2013-2015) geven 250.000-400.000 broedparen aan en in de winters bereikt het aantal 500.000-2.000.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)








Figuur 123: alle vastgestelde (49) territoria van pimpelmezen per jaar met het totaal boven de kolom.


Nestkasten

In het voorjaar van 2005 hangen er plotseling 60 nestkasten, verspreid over het gebied. Vrijwilligers hebben ze gemaakt en opgehangen. De beheerder is op de hoogte maar voor mij is het een verrassing. Ik vreesde dat de plotselinge plaatsing van 60 nestkasten een enorme invloed zou hebben op de hoogte van de broedpopulatie van verschillende soorten mezen in het gebied, maar dat valt achteraf mee. Het heeft geen noemenswaardige invloed gehad op het aantal broedgevallen van de pimpelmees. Zie figuur 123. 




De daarop volgende lichte stijging in het aantal vastgestelde territoria kan mogelijk een gevolg daarvan zijn. Zeker is dat niet. Enkele pimpelmezen en ook koolmezen hebben er gebroed. Alleen toevallige waarnemingen van bezette nestkasten zijn meegenomen in het BMP.









Figuur 124: alle waarnemingen (1.273) van pimpelmezen per jaar met het totaal boven de kolom.


Pimpelmees in de minderheid

Ook daarna blijven aantallen waarnemingen van de pimpelmees laag in de Dongevallei, ze dalen nog meer in de middenperiode van de tellingenreeks. Zie figuur 124. Na de dip in 2011 stijgen de aantallen vanaf 2015. De stijgende lijn zet zich door tot aan de laatste telling in 2019. De toenemende biomassa (voedselaanbod) en nestgelegenheid door het ouder worden van de bomen doen de soort blijkbaar goed. Het aantal is dan bijna verdubbeld. Nestkastonderzoek in de regio wijst uit dat koolmezen hier talrijke broedvogels zijn. De koolmees is groot, dominant en talrijker dan de pimpelmees. Als het om een nestkast gaat, delft de pimpelmees meestal het onderspit. De pimpelmees is in de minderheid laten de grafieken van beide soorten zien.


Gemiddeld jaarbeeld

Alle waarnemingen per maand opgeteld laten het gemiddelde jaarbeeld van de pimpelmees zien. Zie figuur 125. De daling van april tot juni duidt het broedseizoen aan. Aanhoudende lage aantallen in juli geven de verminderde activiteiten aan vanwege de ruiperiode. Daarna stijgen de aantallen snel door rondtrekkende jongen en tijdelijke gasten uit het noorden en het oosten. Pas tegen het voorjaar dalen de aantallen weer.











Figuur 125: alle waarnemingen van pimpelmezen per maand met het totaal boven de kolom.



reacties naar adkolen@kpnmail.nl


woensdag 20 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Zwarte mees

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Zwarte mees
Periparus ater


De zwarte mees (11 cm) is de kleinste van de mezen. Hij is kleiner dan de kuifmees, de pimpelmees en de matkop (12 cm). Het kenmerk van de zwarte mees is de zwarte kop met witte nekvlek naast de grote witte wangen. De blauwgrijze bovenzijde wordt gemarkeerd door twee fijne witte vleugelstrepen, de onderkant is bruinwit. De kop van de zwarte mees is groot in verhouding tot het lijf. De staart is kort en de zwarte keelvlek is opvallender dan bij de andere mezen.


In de 20e eeuw nemen de landelijke aantallen toe ten gevolge van de massale aanplant van naaldbomen. Vanaf 1985 nemen de aantallen af door omzetting van naaldbossen naar meer natuurlijk loofbos. Ook voedselafname blijkt een rol te spelen. De huidige (2013-2015) populatie zwarte mezen bestaat uit 16.000-20.000 broedparen. (bron: sovon.nl)


De zwarte mees leeft het liefst in sparrenbossen. In dennenbossen en ook in gemengde bossen vinden ze wel hun plekje, echter in wat lagere dichtheden. De eenmalige waarneming van een zwarte mees op 23 augustus 2007 in de Dongevallei is dan ook uitzonderlijk. Waarschijnlijk een rondzwervende jonge vogel die hier toevallig terechtgekomen is. Het dichtstbijzijnde naaldbos licht op 1-2 km afstand.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



dinsdag 19 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Staartmees

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 




Ad Kolen



                            
   

Staartmees
Aegithalos caudatus – broedvogel



Meer staart dan vogel

De staartmees is meer staart dan vogel. Het vogeltje, met een lengte van 16 cm, heeft een staart van 10 cm. Die is zwart, net zoals de kleine snavel. Met dat fijne stukje gereedschap peutert hij overal kleine insecten en rupsen vandaan, en in de winter zaden. Het lieflijke verenkleed is onmiskenbaar mooi met zijn zwarte, witte en roze veertjes. De staartmees is een erg sociale vogel. Buiten het broedseizoen zie je altijd meerdere staartmezen bij elkaar, in de nazomer aanvankelijk in familiegroepjes die zich vervolgens in de winter samenvoegen. Foeragerende groepen staartmezen kunnen uit meerdere tientallen vogels bestaan. De Nederlandse broedvogels blijven in de winter hier en zwerven gezamenlijk rond. De staartmees is geen snelle vlieger. Hij vliegt slechts korte stukjes van boom naar boom. Hij steekt gewoonlijk afzonderlijk of slechts met enkele tegelijk over naar een volgende veilige plek. Vermenging met andere soorten mezen en bijvoorbeeld goudhanen is een bekend verschijnsel in de winter. Een fijn vogeltje maakt ook fijne geluiden. Het herhaalde hoge ’sisisi’ kondigt een groep foeragerende staartmezen aan. Het iets minder hoge rollertje ’tsirrr- tsirrr’ is langer en meer bekend.


’Kunstwerk’ als nest

De staartmees broedt in open bossen, aan bosranden en verder in vele verschillende biotopen. Favoriet zijn de hoge zandgronden en de duinen langs de kust. Hij mijdt alleen de meest open landschappen in delen van Groningen, Friesland en het Deltagebied. Hij broedt vaak laag op de grond maar ook hoog in naaldbomen. Het liefst bouwt hij het nest in dichte doornige struiken. Het nest van de staartmees is een stevige, min of meer ovaalvormige constructie met een duidelijke ingang boven aan de voorkant. Het kunstige bouwsel bestaat vooral uit mossen en haren, samengeplakt met spinrag. Het geheel wordt afgewerkt met korstmossen en vaak met berkenschors. De binnenkant krijgt een stoffering van veren. Dit ’kunstwerk’ bouwen kost het paar samen drie weken.



Nest van staartmezen.

Van meer naar minder staartmezen

Ten opzichte van vooral het eerste atlasproject (1973-1977) is het broedareaal van de staartmees in Nederland met een derde uitgebreid. Dit is het gevolg van meer (bos)aanplanten en de toename van stedelijk gebied met parken en andere groenvoorzieningen. In de loop van de periode 1990-2015 zijn de aantallen gehalveerd de huidige aantallen. Gedeeltelijk is het vervangen van struiken door gazons in gemeentelijk groen daar verantwoordelijk voor. Ook de toename van stenen terrassen in particuliere tuinen doet de soort en vele andere vogelsoorten geen goed. De belangrijkste oorzaak van de algehele achteruitgang is echter niet duidelijk. De huidige (2013-2015) populatie staartmezen bestaat uit 23.000-28.000 broedparen. (bron: sovon.nl)


Grillige aantallen

Het verloop van het aantal waarnemingen van staartmezen in de Dongevallei is grillig. In 2005 en 2006 ontbreekt de soort. Dan neemt het aantal waarnemingen toe en daarna weer af, om opnieuw te stijgen en te dalen. De meeste waarnemingen vallen in juni, juli en augustus. Gek genoeg worden in alle meimaanden van de reeks maar 3 staartmezen waargenomen. Toch zijn er over het geheel genoeg geldige waarnemingen gedaan om 3 territoria vast te stellen (in 2010, 2017 en 2019). In totaal zijn 229 staartmezen waargenomen. De pieken in de grafiek van figuur 122 worden veroorzaakt door de waarnemingen van groepen: 14 in 2009, 13 in 2010, 2 x 12 in 2015 en 17 & 12 in 2017.




      Figuur 122: alle waarnemingen (229) van staartmezen per jaar met het totaal boven de kolom.





Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



vrijdag 15 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Bonte vliegenvanger

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Bonte vliegenvanger
Ficedula hypoleuca – broedvogel


Het mannetje bonte vliegenvanger heeft een zwarte kop en zwarte bovendelen. Met daarnaast witte onderdelen, witte vleugelvlekken en witte buitenste staartveren is zijn verenkleed zeer contrastrijk. In Nederland zien we meestal de ondersoort met donkerbruine i.p.v. zwarte bovendelen. Het op hem lijkende vrouwtje heeft olijfbruine bovendelen. Het foerageergedrag van de bonte vliegenvanger is typisch voor vliegenvangers. Vanaf een zitplaats maakt hij korte vluchten achter insecten aan en keert dan gewoonlijk weer naar dezelfde plek terug.


De bonte vliegenvanger is een zomergast in Nederland. Zijn verspreiding is beperkt tot de hoge zandgronden waar hij broedt in bossen, parken en tuinen. Als strikte holenbroeder is hij gebonden aan nestholtes. Hij profiteert als geen andere vogel van het ophangen van nestkasten. De bonte vliegenvanger broedt in ons land vaak en graag in nestkasten (90%) en is daardoor in de vorige eeuw sterk in aantal uitgebreid. Het huidige (2013-2015) broedvogelbestand bestaat uit 19.000-23.000 paren. De staat van instandhouding (populatie, verspreiding, leefgebied en toekomst) van de bonte vliegenvanger is goed. Sinds 1990 neemt hij met 5% per jaar toe. (bron: sovon.nl)


Begin mei bezet een mannetje een nestkast, gooit alles eruit wat erin zit, soms met broedsel en al. Daarna gaat hij in de nabijheid zitten zingen in afwachting van een vrouwtje.


Op zaterdag 12 mei 2007 is aan de westzijde van het grote eiland ten noorden van de Reuverlaan een zingende bonte vliegenvanger waargenomen. Het op en neer gaande korte liedje laat hij horen in de nabijheid van een nestkast. Het is een nestkast voor koolmezen.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



donderdag 14 oktober 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Fitis

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Fitis
Phylloscopus trochilus – broedvogel


Minimale verschillen

De fitis is evenals de tjiftjaf een vrij kleine zanger (11-12,5 cm). De bovenzijde is bruingroen met een grijze tint. De onderzijde is vuilwit met een variabele gele en beige tint op keel en borst. Het postuur is minder gedrongen dan die van de tjiftjaf door zijn langere vleugels, langere snavel en grotere kop. De fitis heeft een duidelijke lange lichte oogstreep en lichtbruine tot vleeskleurige poten. De minimale verschillen tussen deze kleine vogels zijn slechts bij goed zicht vast te stellen. Het verschil in lengte van de slagpennen is ook een kenmerk, maar dit is nagenoeg niet waar te nemen in het veld.


Vaste zangposten

Gelukkig zingen alle soorten vogels een uniek liedje. De fitis heeft ook een bijzondere eigen versie. Het liedje van de fitis wordt wel als weemoedig omschreven of als een neerdwarrelend blad. De aanhef van de zang van de fitis lijkt erg op die van een vink. Het karakter van het liedje van de fitis omschrijven als ’een vink die opgeeft’ is een manier om het te onthouden. Dat ’hulpmiddel’ wordt al snel overbodig gezien de algemeenheid van de soort. Anderen gebruiken als ezelsbruggetje de spreuk ‘Het is nu wel zonnig, maar het gaat straks weer regenen’. Waarbij de snelheid van het laatste deel daalt zoals de zang! De fitis is een echt zonnige zomervogel die zich vooral bij mooi weer laat horen! Pas in hun broedgebied aangekomen mannetjes bezetten een groot gebied. Met het toenemen van het aantal concurrerende mannetjes slinkt het territorium tot de uiteindelijke grootte. Daarna worden pas vaste zangposten ingenomen, ook in de Dongevallei, in een betrekkelijk kleine omgeving. Elk broedseizoen worden vaste zangposten gevonden!


Verstoringsgevoelige vogel

Levendig en rusteloos fladdert de fitis behendig door boomkruinen en struiken op zoek naar allerlei insecten. Hij eet ook andere ongewervelden en soms bramen en allerlei soorten bessen. Het voedsel wordt van bladeren en takken opgenomen. Vaak doet hij dat op een vliegenvanger-achtige wijze. Het nest van de fitis wordt meestal aangetroffen op de grond tussen dicht gras of wat hogere plantengroei en is voornamelijk opgebouwd uit grashalmen. Het nest is gebouwd op een plek waar veel licht op de bodem valt en waar een vrij uitzicht is. Door zijn broedgedrag is de fitis een verstoringsgevoelige vogel. Door het overal doorheen banjerende gedrag is de alles etende Schotse Hooglander voor deze en andere bodembroeders een zeker risico.



Dongevallei 2015: Fitis 13 territoria. 


De trend van de fitis (figuur 120) stabiliseert, nagenoeg na duidelijk hogere uitkomsten van de territoria in voorgaande jaren. Bij de tjiftjaf is de trend duidelijk stijgende (figuur 119). De hoogste aantallen zijn van beide soorten in 2015 vastgesteld. Er is grote overlap van de locaties van beide soorten waar het middelpunt van hun territorium is gevestigd. Wel is bij de fitis enige voorkeur te zien voor de meer open natte delen en bij de tjiftjaf voor de meer boomrijke delen van de Dongevallei.


 Dongevallei 2015: Tjiftjaf 13 territoria.




Omvangrijke afname

De fitis overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahel. De tocht erheen en ook de terugtocht is ongeveer 7500 km. De eerste 2 weken van april komen de meeste fitissen aan in Nederland. Eind juli keren de Nederlandse broedvogels al weer terug naar Afrika. Doortrekkende fitissen zijn er tot eind september in ons land. De huidige (2013-2015) populatie fitissen bestaat uit 150.000-250.000 broedparen in Nederland. Flinke aantallen fitissen vinden we in de duinen, op heidevelden, in hoogveengebieden met opslag, in jonge bosaanplanten en andere half open omgevingen met bomen. Open boerenland en stedelijk gebied zijn niet zo in trek. De landelijke verspreiding was enkele decennia ongewijzigd. Het tij is zich echter aan het keren en de soort neemt af. De afname van de aantallen is de laatste decennia sterker geworden. Dit heeft voor een deel te maken met veranderingen in het beheer van bossen en andere natuurgebieden. De droogte in de West-Afrikaanse overwinteringsgebieden is van invloed op het overleven daar. De sterfte tijdens de voorjaarstrek in de Sahara is groter in droge dan in natte jaren. Ook de landschappelijke veranderingen in West-Afrika staan hoog op de lijst van oorzaken van de afname. (bron: sovon.nl)


Biotoopwijziging

Dat de factoren die invloed hebben op de aantallen broedende fitissen in Nederland talrijk zijn, is duidelijk. In de Dongevallei is het de wijzigingen in het biotoop van de fitis. Van een nagenoeg kaal terrein is het via een halfopen situatie een gebied met toenemende contrasten geworden. Aanzienlijke delen worden door jaarlijkse beheersmaatregelen opengehouden. Daarnaast vindt verdichting plaats door het lokaal doorgroeien van boomgroepen en bosvorming. Het grote eiland noordelijk van de Reuverlaan bijvoorbeeld is een ondoordringbaar geheel geworden. Met zowel uitgelopen hakhout als opgaande bomen. Een afname van territoria is vastgesteld (zie figuur 120) evenals verschuivingen naar meer open delen van de Dongevallei.


    Figuur 120: alle vastgestelde (163) territoria van fitissen per jaar met het totaal boven de kolom.


Meerdere oorzaken afname in de Dongevallei

Er zijn allerlei oorzaken voor de in figuur 121 uitgebeelde bewegingen van de aantallen waargenomen fitissen. In het begin zijn de aantallen laag en door het groeien van struiken en bomen nemen ze toe. Een piek halverwege de tellingenreeks wordt onderbroken door droogte in de overwinteringsgebieden (Trouw, 19 juni 2012). Door verdere doorgroei van bomen en struiken herstelt de populatie zich niet echt meer.


In het gunstige jaar 2011 zijn in de tweede helft van maart al 4 fitissen terug in de Dongevallei. In de meeste teljaren is dat pas in de eerste weken van april. De hoogste aantallen zingende fitissen worden in de april en mei waargenomen. In de tweede helft van juni nemen de zangactiviteiten duidelijk af, om echt te kelderen in juli. In augustus is er nauwelijks nog zang te horen. In de eerste helft van september is eenmalig, in 2007, het liedje van de fitis gehoord.



       Figuur 121: alle waarnemingen (676) van fitissen per jaar met het totaal boven de kolom.


Pieken en dalen

Het aantal vastgestelde territoria volgt in grote lijnen de schommelingen van de waargenomen aantallen. Het aantal (zang)waarnemingen correspondeert - verhoudingsgewijs - niet altijd met het aantal vastgestelde territoria. Een piekjaar als 2011 met 69 waarnemingen en 14 territoria wijkt in hoogte van het aantal territoria niet veel af van het mindere jaar 2015 met 45 waarnemingen en 13 territoria. De fitis is een actieve zanger die zich vooral overdag bij mooi zonnig weer laat horen. Bij sombere regenachtige weersomstandigheden duurt het in de ochtend lang voor hij op gang komt. Twee territoriumindicerende (zang)waarnemingen zijn voldoende voor één territorium. Als bij gunstige omstandigheden bijvoorbeeld 5 zingende fitissen in de periode 15 april tot 30 juni binnen een fusieafstand van 100 meter worden geregistreerd, wordt toch maar één territorium vastgesteld.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl