zondag 30 juni 2019

Pelikanen boven Mila 23







Een overzichtskaart van de Donaudelta.


 

Een verslag van vijf dagen vogelen in de Donaudelta

 

 


Ad Kolen



Een eerder bezoek aan de Donaudelta in 2015 viel letterlijk in het water. Een tweedaagse tocht door dit uitgestrekte waterrijke gebied met rivierarmen, moerassen, kanalen, enorme rietvlakten en grote eilanden verregende toen totaal. Ondanks de slechte weersomstandigheden was het arsenaal aan vogels hoog in aantal en soorten. Een geweldige ervaring die ik graag onder betere omstandigheden wilde overdoen. Vandaar de boeking van deze reis bij Agro Natura, een kleine reisorganisatie die haar reizen minder milieubelastend probeert te organiseren. Samen met reisgenoot Stan Godschalk en zes andere landgenoten sluiten we op maandag 29 april 2019 in Boekarest aan bij een internationaal gezelschap, bestaande uit Duitsers, Fransen, Polen, een Belg en ook enkele dagen drie Roemenen. Een leuk gevarieerd gezelschap waarmee we gezamenlijk eten en in de dezelfde hotels en pensions overnachten. 



 



                                       Roze pelikanen.


We overnachten eerst in een hotel in Tulcea, een stad in de zuidoosthoek van de Donaudelta met ruim 100.000 inwoners. De volgende dag, dinsdag 30 april 2019, schepen we in voor de eigenlijke reis. Twee kajuitboten van circa 15 meter worden ingezet om ons door het gebied te loodsen. De Nederlanders met de Roemeense vogelgids Crsitian en een aparte schipper op de ene boot. De andere boot wordt bestuurd en begeleid door de Roemeense reisleider Mihai Baciu, een joviale druktemaker met een enorme kennis van de Donaudelta en de vogels. De begeleiders spreken vloeiend Engels, Frans en ook Duits. Slapen doen we in pensions in kleine dorpen de Delta.


Al kort na het vertrek ervaren we de enorme vogelrijkdom van het gebied. Varend door een smal kanaal met steile oevers en overhangende begroeiingen vliegen de ijsvogels ons als het ware om de oren. In minder dan een half uur zien we tientallen van deze kleurige vogels voor of langs de boot wegvliegen. Ik schat het aantal op ruim 25, anderen komen nog hoger uit. Soms blijven ze naast de boot zitten: een feest voor de vele fotografen in het gezelschap.


Twee aardige Roemeense dames (echtgenote van de reisleider en haar vriendin) verzorgen aan boord van het ’moederschip’ dagelijks een geweldige warme lunch, die kwalitatief vaak boven de maaltijden in de pensions uitsteekt. Terwijl we geruime tijd stilliggen aan de rand van een groot meer, maken we met een kleine boot uitstapjes naar een aalscholverkolonie. We varen onder tientallen aalscholvernesten met al flinke jongen door. Ook zien we nesten van blauwe reigers en die van een kwak.


Om half zeven in de avond wordt circa 50 km verderop langs het Sulinakanaal in het dorpje Crisan afgemeerd. Uit het rietveld achter het pension klinkt de zang van de sprinkhaanzanger en in de schemering laten boomkikkers en roodbuikvuurpadden zich massaal horen. Na een voor mij redelijke nachtrust verken ik - en met mij meerdere reisgenoten - al vroeg in de ochtend de omgeving. Aan deze kant van het kanaal is dat niet meer dan een lange zandweg tussen het kanaal en de erachter gelegen rietvlakte. Het kanaal is een al in 1859 gekanaliseerde Sulina- arm.


Woensdag 1 mei varen we vroeg weg. Een langzame tocht door rustige kanalen en langs grote en kleinere meren, met veel ruimte om de aanwezige vogelsoorten te bekijken. Het tweepersoonszitje op de punt van de boot is de meest ideale plek daarvoor. Hoger staande op het voor- of achterdek is er goed zicht op de uitgestrekte rietvelden. Daaruit klinkt soms het bescheiden karre-karrekiet van de kleine karekiet maar veel vaker de harde welluidende versie van de grote karekiet. Die laat zich diverse malen goed zien, tot vreugde van de fotografen. Een aantal vogelsoorten zijn zeer algemeen in de Donaudelta.


Naast de ijsvogel die we nagenoeg overal horen en zien, verschijnen ook vaak aalscholver, ralreiger, koekoek, kleine zilverreiger, dwergaalscholver, roodhalsfuut, witwangstern, bosruiter, zwarte ibis en grijskopspecht. Het doel van de tocht vandaag is Letea, een groot eiland noordelijk van Crisan tegen de grens met Oekraïne. Het Leteaforrest is al zo’n 100 jaar oud en bestaat uit naaldbomen, eiken, elzen en abeelen. Het meest verrassende is het aangrenzende half begroeide stuifzandgebied. Gelijkenis met de Loonse en Drunense Duinen is gauw bedacht. Het is een onverwachte ervaring om dit type landschap hier aan te treffen. Speciaal is ook de vorkstaartplevier, voor velen een nieuwe soort. Hij laat zich goed bekijken. Later aan boord wordt de nationale drank Pálinka (sterke vruchtenbrandewijn) geschonken om dit te vRoze pelikanen.


Op donderdag 2 mei is iedereen al voor het ontbijt actief: 2 roepende grijskopspechten en een op het pad voor het pension foeragerende zwartkopgors zie je niet iedere dag! Langzaam varende zien we later aan de zanderige oevers van een kanaal o.a. kemphaan, zwarte ruiter, tureluur, grutto en oeverloper. Het doel is vandaag het eiland ten zuiden van Crisan. Het eiland is met bomen beplant. Zover komen we echter niet. We stappen uit bij een oud en vervallen fabriekscomplex. De bijbehorende ondiepe plassen zijn het werkelijk doel. Ze zijn rijk aan vogels zoals kluut, steltkluut, kleine strandloper, oeverloper, bosruiter, grutto, zwarte ruiter, tureluur en groenpootruiter. Een mannetje roodpootvalk komt even bij op een bovengrondse leiding met een prooi in een klauw. Verder varende stapelen de mooie waarnemingen zich op. Zeearenden worden hier dagelijks gezien en vandaag zwermen er flinke aantallen huis- en oeverzwaluwen rondom een volwassen exemplaar. Op een groot meer zien we naast de eerder aangetroffen witwangstern ook witvleugel- en zwarte stern. Een verrassing is de ontdekking van een op het water dobberende reuzenzwartkopmeeuw. Een enorme vogel die maar iets kleiner is dan de grote mantelmeeuw.


    
 

                                                       
                        De reuzenzwartkopmeeuw.

 

De komende twee nachten slapen we in het dorp met de merkwaardige naam Mila 23. Het geeft de afstand aan - 23 mijl - vanaf dit punt van het Sulinakanaal naar de monding van de rivier. Al vele malen eerder deze week, maar ook nu vanuit het dorp, zien we zwermen pelikanen in de lucht. Vandaag, vrijdag 3 mei 2019, gaan we op zoek naar de roze pelikaan. Ruim 5 kilometer oostelijk van Mila, in het Lacul Radacinos, broedt een kolonie roze pelikanen. Dit broedgebied is afgesloten. Foerageren doen ze in de omgeving, zoals het aangrenzende Lacul Trei lezerne. Met een kleine boot kunnen we ze langzaam varende tot op korte afstand naderen en goed bekijken. Een deel van de honderden vogels vliegt uiteindelijk op, maar flinke aantallen komen weer tot rust en gaan door met foerageren. Op het meer bevinden zich naast de pelikanen ook grote hoeveelheden aalscholvers. Ook deze zijn op jacht naar vis. In Nederland heb ik vaker waargenomen dat aalscholvers in groepen op vis jagen. Op het Markermeer onder andere zag ik ze in linie achter vissen aangaan. Andere vogels, zoals meeuwen, pikten de ontsnappende vissen achter de linie op. Hier zien we de pelikanen profiteren van de vismethode van de aalscholvers. Soms ontstaan er conflicten tussen de pelikanen, als er een vis voor de bek van een andere pelikaan wordt weggekaapt. Het is een geweldige ervaring deze reusachtige vogels van dichtbij te kunnen bewonderen. De roze pelikaan is voornamelijk wit met een roze gloed. De Engels benaming is ‘white pelican’. In dit gezelschap zijn de vogels vaak in het Engels benoemd, een leerzame bijkomstigheid. De ‘Dalmatian pelican’ is de benaming voor de kroeskoppelikaan, een opvallende naam die echt wel blijft hangen. Die zagen we ook enkele malen in kleine aantallen. Op hetzelfde meer treffen we opnieuw de reuzenzwartkopmeeuw, nu in de - volgens de gidsen - ongekende hoeveelheid van tientallen exemplaren.


Op zaterdag 4 mei varen we terug naar Tulcea en doen we nog veel leuke waarnemingen onderweg, waaronder een nest met jonge zeearenden en tot tweemaal toe, op ver uiteen liggende locaties, een zwarte specht. De nog niet genoemde bonte kraai is een van de meest voorkomende vogels in de Delta en ook de ringmus is er vaak te zien. Niet te vergeten, de enige waargenomen kiekendief - de bruine - is met vele tientallen paren een vaste broedvogel in de Donaudelta.


De laatste hele dag in Roemenië is er een excursie per bus naar het Macingebergte en bezoeken we de Zwarte Zee. Een lange dag in een krappe bus maar wel met leuke waarnemingen. In een kloof in het gebergte zijn 3 scharrelaars en 4 verschillende soorten tapuiten een prachtige aanvulling. Een vervallen fabrieksterrein met opnieuw ondiepe plassen is goed voor meerdere niet alledaagse vogelsoorten zoals krombekstrandloper, kluut, steltkluut en een paar roodpootvalken bij een nest. De Zwarte Zee, met witte schuimkoppen en schelpstranden omzoomd met de witte bloemen van de zeekool, vormt een prachtig afsluitend plaatje van deze mooie vogelreis.





                                             Aan de Zwarte zee.

 



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



maandag 10 juni 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Rietgors








Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 



 

Rietgors - Emberiza schoeniclus



De baardstrepen – wit bij de rietgorsman en beige bij de vrouw - zijn typerend voor gorzen. Baardstrepen zijn smal en lopen van de snavel schuin naar beneden. De rug van de rietgors heeft zwarte en bruine strepen in de lengte. De onderzijde is wit met op de borst donkere vlekken. De buitenste veren van de vrij lange staart zijn wit. Het mannetje heeft in het broedkleed een zwarte kop en een witte halsband. Het lichaam van de rietgors is langgerekt met een totale lengte van 15 cm. Het is een broedvogel van waterrijke gebieden met riet, struiken en ruigtes. Buiten het broedseizoen is hij ook op onverwachte plekken te vinden, zoals op stoppelvelden en op de heide.


Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de populatie rietgorzen duidelijk toegenomen en stabiliseert de laatste tien jaar. Volgens de Vogelatlas, waarvoor de gegevens van 2013 tot 2015 verzameld werden, bestaat het broedvogelbestand uit 60.000-110.000 paren. In de winter zijn er 20.000-40.000 rietgorzen in Nederland. (bron: sovon.nl)





 Figuur 1.



Het ontstaan en weer grotendeels verdwijnen van rietkragen heeft het doen en laten van de rietgors bepaald in het Noorderbos. De rietkragen zijn nooit groot van omvang geweest. Lokaal in de Zandley worden het riet en andere begroeiingen tweemaal per jaar verwijderd door het waterschap. In zes van vijftien teljaren is de rietgors in beperkte aantallen waargenomen, in totaal 33. Het betrof meestal maar enkele exemplaren. In 2004 zijn uitzonderlijk in totaal 22 rietgorzen waargenomen, voornamelijk verdeeld over de eerste helft van het jaar, met hooguit 5 per telling. In dat jaar is een territorium vastgesteld, evenals in de daaropvolgende jaren 2005 en 2006.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl

 

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Appelvink






Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.)
 





Appelvink - Coccothraustes coccothraustes

 

De appelvink is een grote vinkachtige vogel (19 cm) met een stevige kop en een forse kegelvormige snavel. Het verenkleed is vooral bruin met een grijze band in de nek. De vleugels zijn donker met een grote witte baan er dwars over. Aan het einde van de staart bevindt zich een brede witte band. Ook de onderstaart dekveren zijn wit. In de vlucht, vooral van onderen gezien, bevat het verenkleed van de appelvink nogal wat witte veren.

 Na uitbreiding van het verspreidingsgebied en toename van de aantallen (1975-2000) kent Nederland 12.000-15.000 broedparen appelvinken in de periode 2013-2015. In Noord-Brabant is de soort relatief schaars. De verspreiding valt merendeels samen met die van de grote bosgebieden. In oud gevarieerd loofbos en ook gemengd bos voelen ze zich thuis, zoals in Twente, de Achterhoek en delen van de Veluwe en Limburg. Flevoland kende waarschijnlijk tijdelijk de hoogste dichtheden. Onze broedvogels overwinteren hier of trekken weg naar het zuiden. In de winter komen de aantallen uit op 6.000-12.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)


Alleen in 2014 zijn appelvinken in het Noorderbos waargenomen. Tweemaal in het begin van het jaar. Op zondag 19 januari strijken 12 appelvinken neer in de top van een hoge boom in de oude houtsingel parallel aan de Udenhoutseweg. Op zaterdag 5 april zijn het 6 appelvinken die zich goed laten bekijken in een van de dubbele eikenlanen in het noordelijke deel van het gebied.


 

 
Reacties naar adkolen@kpnmail.nl
 
 



Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Goudvink






Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 

 

Goudvink - Pyrrhula pyrrhula

 


Zingt zelden
Goudvinken hebben een hechte paarband waardoor ze weinig energie in balts en zang steken. Ze blijven vaak in dekking om uit het beeld van roofvogels te blijven. Ondanks hun prachtige verenkleed vallen ze niet zo op. Zowel mannetjes, vrouwtjes als jongen hebben een vierkante witte stuit en een zwarte staart. Ook de onderstaartdekveren zijn wit. Mannetje en vrouwtje goudvink foerageren gewoonlijk samen. De roze borst van het mannetje is het meest opvallend. Beide hebben een zwarte kop en gelijke tekeningen over de rest van het lichaam. Het vrouwtje is van boven meer bruin dan het mannetje. De goudvink is een grote vinkachtige (17 cm) met een stevige en korte zwarte snavel. Een opvallende verschijning. Het geluid van de goudvink lijkt op een menselijke fluittoon en is dan ook door sommige mensen goed na te doen. De zang laat hij slechts zelden horen. Die is kort en liefelijk en bestaat uit trillers, rollers en zuivere fluittonen.


Meer goudvinken in deze eeuw
Goudvinken nestelen in bos- en parkachtige landschappen en laten zich in de winter ook in kleinschalig cultuurland en tuinen zien. Ze eten vooral zaden en bessen. In het voorjaar staan ook katjes van loofbomen, knoppen en uitlopende bladscheuten op het menu. De jongen worden grootgebracht met zaden en insecten. De 20e eeuw werd na een geleidelijke toename van goudvinken afgesloten met een afname van de aantallen. Kort na het begin van de nieuwe eeuw namen de aantallen weer toe. De Nederlandse populatie steeg met bijna 40%. Ook in de aangrenzende Duitse gebieden trad herstel op. De Nederlandse broedvogels trekken niet weg maar worden aangevuld door gasten uit het noorden, waardoor de aantallen in de winter hoger uitkomen. De huidige Nederlandse populatie (2013-2015) bestaat uit 9.000-11.000 broedparen en 20.000-30.000 goudvinken verblijven hier in de winter. (bron: sovon.nl)




 Figuur 1.


De Goudvink is vanaf 2008 in het Noorderbos in vrij stabiele aantallen aangetroffen. Het totaal aantal is met 118 exemplaren niet hoog en in het begin ontbreken ze zelfs enkele malen helemaal. Zie figuur 1. Deze prachtige vogel laat zich niet vaak zien en verdwijnt gewoonlijk weer snel uit beeld. Gedurende het verloop van de tellingen heb ik het subtiele geluid van de goudvink beter leren kennen, waardoor het beeld reëler is geworden. In de beginjaren zijn de aantallen bijna wel zeker onderschat. De schaarse waarnemingen vinden vaak plaats op dezelfde locaties. Dat zijn plekken waar talrijke krentenboompjes en lijsterbessen zijn aangeplant. In vier teljaren (2008, 2012, 2015 & 2016) leidden voldoende waarnemingen in de juiste periode tot het vaststellen van één territorium van de goudvink.

 



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl

 
 

zondag 9 juni 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Barmsijs







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.)
 


 

Barmsijs - Acanthis flammea

 

De barmsijs, een kleine vinkachtige (13 cm), is altijd te herkennen aan het rode voorhoofd en de zwarte kin. Het verenkleed is gestreept, van boven grijsbruin en van onderen licht. De borst en keel van het mannetje zijn in het voorjaar en de zomer rozerood.


Barmsijzen komen in Nederland in twee soorten voor. De kleine (Acanthis flammea cabaret) en de grote barmsijs (Acanthis flammea flammea) worden soms als verschillende soorten beschouwd; anderen houden het op ondersoorten. De twee soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. De door mij waargenomen vogels zijn als barmsijzen genoteerd. Barmsijzen zijn vooral wintergasten en soms invasievogels die zich door wisselend aanbod van voedsel (berken- en fijnsparzaden) in de taiga naar het westen verplaatsen (bron: vogelscherming.nl). Kleine barmsijzen komen in lage aantallen tot broeden in Nederland. Met het nodige voorbehoud is de populatie in de periode 2013-2015 op 100-170 broedparen geschat. De winterpopulatie in die periode is geschat op 1.000-5.000 kleine barmsijzen en 500-3.000 grote barmsijzen. (bron: sovon.nl)

 Op vrijdag 6 februari 2009 is een groepje van 11 barmsijzen aanwezig in het Noorderbos.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl

 

vrijdag 7 juni 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Kneu

 
 






Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 




Kneu – Linaria cannabina



’Kneuteren’
De kneu is een kleine vinkachtige (13 cm) met een lange gevorkte staart. Hoewel meerdere ’vinken’ een gevorkte staart hebben is de inkeping bij de kneu beduidend opvallender. Als hij hoog zit, is dat een belangrijk determinatiekenmerk, naast de geluiden en het verenkleed. In zijn eerste uitgave van ’Het Vogelboekje’ uit 1912 beschrijft Jac. P. Thijsse het ’kneutje’ als erg kleurrijk. Met enig voorstellingsvermogen compenseert dat de toen nog te dure kleurenplaten. Er staat: ”Het mannetje heeft een prachtig karmijnrood voorhoofd en ook de borst is heel mooi rood. De rug is bruin, de onderzijde heel licht bruin, de vleugels donker met witte randen aan de handpennen, ook de staart is zwart met wit. Het wijfje heeft geen rood, haar borst is bruingeel met donkere lengte streepjes. In de winter hebben de veren brede grijze randen, zodat dan van het rood bij het mannetje niet veel te zien is. De snavel is loodkleurig.” In het verleden is de kneu veel gehouden als kooivogel vanwege het fraaie uiterlijk en de zang. De naam ‘kneu’ is klanknabootsend (onomatopee): de vogel is vernoemd naar zijn roep. Het ’kneuteren’ is een lang aanhoudend, stotterend liedje. Het is een snel mengsel van gevarieerdere rateltjes, trillers en heldere hoge fluittoontjes.


Gestabiliseerd na forse afname
De kneu is een karakteristieke broedvogel van kleinschalig landbouw-, heide- en duingebied. Ook dichtbegroeide moerasgebieden, jonge aanplanten en struikgewas in bebouwde omgevingen hebben zijn voorkeur. In zijn geschikte biotoop eet de - niet kieskeurige - kneu graag onkruidzaden. Om te nestelen moeten er ook struwelen of hagen zijn of dichte, liefst doornige, struiken. De kneu gaat in heel Europa in aantal achteruit, met Denemarken, Duitsland en Oostenrijk als koplopers. In Nederland is de populatie kneuen sinds 1990 met meer dan 60% achteruit gegaan. De laatste tien jaren treedt stabilisering of een licht herstel op. Het merendeel van de Nederlandse broedpopulatie kneuen trekt weg naar Zuidwest-Europa om te overwinteren. Naast de kleine aantallen inlandse broedvogels wordt de winterpopulatie gewoonlijk aangevuld door vogels uit Noord- en Oost-Europa. De huidige broedvogelpopulatie (2013-2015) bestaat uit 30.000-50.000 broedparen. In de winter verblijven er 25.000-40.000 kneuen in Nederland. (bron: sovon.nl)



 Figuur 1.

 
Het totaal aantal waargenomen kneuen in het Noorderbos is met 145 exemplaren in 15 jaar niet hoog. Het overzicht van de tellingenreeks in figuur 1 laat onregelmatige aantallen zien. Het beeld verloopt van enkele redelijk stabiele jaren naar een daljaar gevolgd door twee piekjaren waarna de aantallen geleidelijk afnemen tot bijna niets. In het piekjaar 2007 zijn van in het voorjaar en de zomer tijdens een groot deel van de tellingen kneuen gezien. waarvan eenmaal 10 exemplaren en eenmaal 11 exemplaren. Op 2006 na is in de eerste helft van de reeks steeds één territorium per jaar vastgesteld. Na 2010 waren er geen broedgevallen meer. Zie figuur 2.

  

 Figuur 2.


Op een groep van 13 exemplaren op zaterdag 25 januari 2004 na zijn bijna alle kneuen binnen de datumgrenzen van het broedseizoen en de 2 maanden erna gezien. Het ouder worden van de aangeplante bomen in het Noorderbos heeft zeker gevolgen voor een liefhebber van meer open terrein als de kneu. De verdere afname in de aangrenzende agrarische gebieden door het toenemend intensief gebruik heeft ook invloed op de aantallen kneuen in het telgebied.

 


Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl




Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Sijs








Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.)
 


 
 
  Sijs - Spinus spinus


De sijs is een erg kleine vinkensoort (12 cm). Het verenkleed van het mannetje is groengeel. Het vrouwtje is wat minder opvallend gekleurd. Het is een handige zaadeter, die vaak ondersteboven aan elzenproppen en bij berkenzaden hangt. Een beperkt aantal sijzen (300-500 paren) broedt in Nederland (2013-2015). Als doortrekker en overwinteraar komt de sijs talrijk voor in Nederland: 100.000-300.000 exemplaren. (bron: Sovon.nl)


De aantallen waargenomen sijzen in het Noorderbos zijn laag gedurende de hele tellingenreeks. Ze zijn alleen in 2006 (106), 2008 (3) en in 2016 (27) aangetroffen. Het zijn steeds winterwaarnemingen. Op zondag 19 februari 2006 is het een groep van minstens 100 stuks.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl



donderdag 6 juni 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Putter







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 




 

Putter - Carduelis carduelis

 

Verenkleed als een kleurig palet
Door zijn kleurig uiterlijk lijkt de putter groter, maar met 14 cm lengte is hij kleiner dan de vink en de keep (beide 16 cm). Mannetje en vrouwtje putter zijn bijna identiek; de kop van het mannetje bevat wat meer rood. De putter is compact gebouwd met een grote kop en een lange puntige snavel. De onderzijde van het lichaam is bijna geheel wit met wat geelbruin op de flanken. De rug is geelbruin en verder is het verenkleed van de putter een kleurig palet van zwart, wit, geel en rood. De zang klinkt aangenaam. Het liedje is een aaneenschakeling van gevarieerde roepjes. Het is vooral een hoog gekwetter, prettig en levendig, met aan het einde vaak lage trillers. De wetenschappelijke naam van de putter ‘Carduelis carduelis’ betekent ‘op distels voorkomende vogel’. De vooral zaden etende putter wordt vaak op distels aangetroffen en daarom in het verleden distelvink genoemd. De jonge putters krijgen een meer eiwitrijk voedsel, zoals insecten, om op te groeien.

 

Steeds meer putters in Nederland
Uit het begin van mijn ’vogelkijkcarrière’ (meer dan 35 jaar terug) herinner ik me dat de grens van het broedgebied van putters ten noorden van Tilburg in de buurt van Waalwijk lag. In die periode had Nederland twee min of meer gescheiden voorkomende putterpopulaties, bestaande uit twee ondersoorten. De Britse ondersoort Carduelis carduelis britannica broedde in het westen en zuidwesten van het land, in de duinen en ook op kleigronden. In de oostelijke en zuidelijke provincies ging het om de nominaatsoort Carduelis carduelis carduelis.



In de periode van de eerste broedvogelatlas (1973-1977) is vastgesteld dat de Britse ondersoort zich had uitgebreid. Hij werd omschreven als vrij talrijk, de oostelijke als schaars tot vrij schaars. Het totale putterbestand is toen geschat op 3.000-4.500 broedparen. Daarna is de soort toegenomen. Rond 2000 is de verspreiding in het westen compleet. Ook Flevoland, Friesland en het rivierengebied zijn dan geheel bezet door putters. Tijdens de laatste atlasperiode (2013-2015) zijn 35.000-43.000 broedparen vastgesteld. Er zijn geen putterloze regio’s meer in Nederland. Naast de aanhoudende toename zijn er in het westen plaatselijk wel afnames vastgesteld. Vanuit Groot-Brittannië zijn toenames gemeld, vanuit Frankrijk en noordoost Duitsland afnames. (bron: sovon.nl)




 Figuur 1.

 Noorderbos minder aantrekkelijk voor putters
De putter is tijdens alle jaren van de tellingenreeks in het Noorderbos aanwezig. Zie figuur 1. Het gaat in totaal om 1090 exemplaren. De grafiek laat zien dat er na wat behoorlijke wisselingen in de aantallen vanaf 2009 een snelle daling volgt. Vanaf 2009 zijn er nog weinig putters waargenomen. De waarschijnlijke oorzaak is dat het gebied door de toenemende hoogte van de begroeiingen minder aantrekkelijk voor putters is geworden. Door het doorgroeien van de aangeplante bomen zijn veel distels en ander onkruiden verdwenen en daardoor is het voedselaanbod flink beperkt. Het gebied heeft daardoor ook veel van zijn openheid verloren.




 Figuur 2.

Het aantal vastgestelde territoria van putters is steeds laag, zie figuur 2. Na 2010 is er nog eenmaal (2014) één territorium vastgesteld. Daarna verdween de putter als broedvogel uit het Noorderbos.


In alle teljaren zijn de waarnemingen in het broedseizoen het laagst. Van 2003 tot 2008 stijgen de aantallen fors ná het broedseizoen. Daarna nemen ze in de meeste jaren vanaf september weer af. Het hoogste aantal, 110 putters, is op zondag 17 augustus 2003 gezien. In dat jaar is het hoogste aantal putters waargenomen in de tellingenreeks. In dat jaar zijn ook groepen van 80, 35 en 24 stuks genoteerd.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl

 

maandag 3 juni 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Groenling







Ad Kolen





Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 


 

 

Groenling - Chloris chloris

 

Tijdens de vlinderachtige balts en ook in de vlucht vallen de gele en lichtere tinten in het verenkleed van het mannetje groenling op. Naast de merendeels grijze slagpennen zijn de overige bovendelen vooral groen met een beetje geel op de staart. De donkere, vaak zwarte tinten zorgen voor mooie contrasten. Het vrouwtje is wat bescheidener uitgedost met minder lichte en meer grijsgroene veren. Met uitzondering van de vleugelveren neigen de bovendelen van het vrouwtje wat naar bruin. Geliefd voedsel van de groenling zijn de zaden van rozenbottels. Verder eten ze allerlei zaden en zijn ze dol op zonnebloempitten. In het broedseizoen staan, zoals bij veel zaadeters, ook insecten op het menu. Langgerekt, in toon dalend nasaal raspen, is de meest typerende klank die de groenling uit. Met verder een scala aan gelijkende roepjes en fluittoontjes laat de groenling zich goed herkennen. Alle geluiden zijn vrij kort en vaak niet als zang of roep te onderscheiden. Kanarieachtig klanken behoren daar ook nog al eens toe.


Uitbreiding van de populatie groenlingen
 De oostelijke grens van het verspreidingsgebied van de groenling is de Oeral. Verder komt hij in heel Europa voor inclusief het zuidelijk deel van Fenno-Scandinavië. In de winter vullen vogels uit het noorden en het oosten de Nederlandse populatie aan. De meeste van onze broedvogels blijven hier. Een klein deel maakt omzwervingen richting het zuiden. Van oudsher is een halfopen landschap met gevarieerde begroeiingen favoriet bij de groenling. Ze worden dan ook bijna overal in Nederland aangetroffen. Veelvuldig verblijven ze in de vele groene stedelijke gebieden die we tegenwoordig kennen. In de winter zijn akkers met veel oogstresten ook erg in trek. Van 1975 tot 2000 breidt het aantal groenlingen zich uit door de kolonisatie van zuidelijk Flevoland. Daarna nemen de aantallen groenlingen gestaag toe tot 65.000-100.000 broedparen in 2013-2015. In de winter bedragen de aantallen 200.000-400.000. (bron: sovon.nl)





 Figuur 1.


Meer lijsterbessen, meer groenlingen
De talrijk aangeplante lijsterbessen in het Noorderbos trekken naast de keep ook veelvuldig de groenling aan, met het verschil dat de groenling het jaar rond aanwezig is. Het zijn vaak vaste plekken waar hij verblijft en hij is daar ook in het broedseizoen actief. De vruchtvorming van de lijsterbesbomen is in de eerste helft van tellingenreeks nog beperkt. Daarna bloeien ze steeds weelderiger. Er is een duidelijke relatie tussen deze ontwikkeling en het voorkomen van de groenling. Dat laten de opgetelde aantallen van alle tellingen per jaar in de grafiek in figuur 1 zien. Meer bessen, meer groenlingen. (Met uitzondering van een onverklaarbare piekwaarnemingen in de zomer van 2003.) De aantallen zijn gezien de grote hoeveelheden lijsterbessen niet uitzonderlijk hoog. Mogelijk is de groenling buiten het broedseizoen niet zo luidruchtig en valt hij daardoor in grote delen van het jaar minder op. Of misschien is hij de rest van het jaar niet zo gebonden aan het gebied. De groenling is in het vroege voorjaar (februari-maart), in de zomer (juni-juli) en in de trekmaand oktober het meest aanwezig in het Noorderbos. In de overige maanden zijn de aantallen vaak meer dan 50% lager.


 

 Figuur 2.


Vaste broedomgeving
Het aantal broedvogels loopt op met de totaalaantallen waargenomen groenlingen per jaar. De grafiek in figuur 2 laat daarbij wel enige schommelingen zien. Een strook vrij jong bos, met ook voor een deel open gebied langs de Kalverstraat, is het kerngebied van de broedende groenlingen. Er zijn slechts enkele broedgevallen elders in het Noorderbos bekend.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl