donderdag 30 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Blauwborst

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Blauwborst
Luscinia svecica - broedvogel



Nauw verwant aan de roodborst

De eens gehoorde uitspraak van een beginnende vogelaar ”De blauwborst is een roodborst met blauw op de borst’’ is wel een héél simpele beschrijving. De verschillen zijn in allerlei aspecten veel groter. Stil zittend op een tak vertonen de silhouetten van beide soorten wel overeenkomsten. Ze zijn nauw verwant aan elkaar, In het rijtje van geslachten uit de lijsterfamilie (Turdidae) staan ze dicht bij elkaar. Hun formaat (13 cm.) is gelijk, maar het lijf van de blauwborst is slanker en de snavel langer. De bovendelen van beide geslachten zijn grijsbruin (zoals bij de roodborst) en ze hebben een grote witte wenkbrauwstreep. De kin, keel en borst van het mannetje zijn blauw met daaronder een dunne zwarte en witte lijn gevolgd door een wat bredere rode band. De verdere onderdelen zijn grijs en wit. Het vrouwtje lijkt erg op het mannetje maar zonder de gekleurde kin, keel en borst.


Kwijnende populatie neemt spectaculair toe

De in Nederland broedende blauwborst is de ondersoort Luscinia svecica cyanecula en heeft een witte vlek in het blauw (witsterblauwborst). Deze ondersoort vormt slechts 5% van de Europese blauwborstenpopulatie en het zwaartepunt van de verspreiding ligt in Nederland en West-Vlaanderen. Hij overwintert in Zuid-West-Europa en West-Afrika. De in Noord-Europa broedende ondersoort Luscinia svecica svecica (roodsterblauwborst) heeft een rode vlek in het blauw. Hij is hier een zeldzame doortrekker in het voorjaar en soms ook in het najaar. De blauwborst heeft zich spectaculair uitgebreid. Tot rond 1970 had hij te lijden van ontginning en ontwatering van de broedgebieden. In de eerste broedvogelatlas uit 1979 staat een populatie van 900-1.200 paren vermeld. De Biesbosch (300-350 paren) en zuidelijk Flevoland staan als gebieden met de grootste concentraties vermeld. Na 1970 nam de stand spectaculair toe. Nieuw ontstane broedbiotoop in de Oostvaardersplassen, de Biesbosch, het Lauwersmeer en verbossende laagveenmoerassen werd massaal gekoloniseerd. Tegelijkertijd breidde de soort zich uit vanuit andere verspreidingskernen in het land. De toename houdt nog steeds aan. De huidige broedpopulatie bestaat uit 11.000-14.000 paren (2013-2015). (bron: sovon.nl)









                Figuur 94: alle waarnemingen (14) van blauwborsten per jaar met het totaal boven de kolom.


Tijdelijk gunstige omstandigheden

De blauwborst foerageert op de bodem of al klauterend door de moerasvegetatie. Hij eet de vele daar voorkomende insecten en ook regenwormen, bessen en zaden. De blauwborst komt vooral voor in moerasvegetaties met opgaande beplanting: riet, wilg, berk en populier, zoals in een natuurontwikkelingsgebied als de Dongevallei. Een gunstig stadium in de vegetatie successie is de reden dat de blauwborst in vier jaren in de eerste helft van de tellingenreeks in de Dongevallei is aangetroffen. Zie figuur 94. Ook buiten de grenzen van de Dongevallei is hij in die periode gezien. Van april tot en met juni (2004-2006 & 2010) zijn in totaal 14 exemplaren waargenomen. In het eerste teljaar (2004) zijn meerdere plekken geschikt voor de soort en hebben 2 paren er een territorium. In zowel 2005 als in 2006 zijn meerdere waarnemingen van een zingend mannetje en een vrouwtje met voedsel voldoende om een territorium vast te stellen. Door werkzaamheden is in 2010 opnieuw een gunstige pionierssituatie ontstaan. Het blijft dan echter bij een eenmalige waarneming.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


dinsdag 28 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Roodborst

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Roodborst
Erithacus rubecula - broedvogel



Verjaagt alle soortgenoten

Naast de merel en plaatselijk de huismus is ook de roodborst een bekende tuinvogel. Bij het spitten in de moestuin laat hij zich graag zien. Ook in het buitengebied met lage begroeiing is hij meestal aanwezig. De rode borst is gedeeltelijk grijs omzoomd, de onderdelen zijn licht en de bovenkant is bruin. Het zeer eigen silhouet van de roodborst maakt hem ook vanaf de achterzijde herkenbaar. Bij de jonge roodborst ontbreekt de rode borst nog. Het ontbreken van de gespikkelde borst voorkomt dat de jonge vogels direct na het uitvliegen verjaagd worden door de ouders. Roodborsten zijn erg territoriaal: ze verjagen alle soortgenoten. Buiten het broedseizoen hebben man en vrouw ieder een eigen voedselterritorium, dat ze vocaal verdedigen. Alleen in het broedseizoen verdragen ze elkaar. Zijn voedsel bestaat het hele jaar door uit verschillende soorten kleine insecten en spinnen, en in de winter ook uit bessen en zaden.


Sprankelende zang

Een goede herkenning van de geluiden is essentieel bij het tellen en inventariseren van de roodborst en van alle andere vogelsoorten. De roep van de roodborst kan verward worden met die van de winterkoning. De roodborst laat een korte metaalachtige tik horen. Door snelle herhaling lijkt dit soms op een ratel, maar het blijven aparte korte klankjes. De winterkoning laat voortdurend snelle ratelende geluiden horen. De zang van de roodborst ligt door de grillige melodielijnen niet voor iedereen direct herkenbaar in het gehoor.





De strofes van deze sprankelende zang beginnen vaak met één nauwelijks hoorbare, zeer hoge noot. Soms begint het met lage snelle borrelende tonen, een ’watervalletje’ volgens ’Wat zingt daar?’ van D. de Vos & L. de Meersman (2005).

Zingen moet wel goed zijn, volgens een uitspraak van Mrs. Sarah Trimmer in ‘A History of the Robins’ (1786): “Singing is a good and proper thing. You may be sure your father would not sing if it were not so.” (Uit: The Life of the Robin – David Lack, 1941).


Weinig bekend over deze algemene soort

Vooral bossen met ondergroei in verschillende lagen zijn dicht bezet door roodborsten. Boomarme omgevingen zijn niet erg in trek en ook dennenbossen met weinig ondergroei hebben niet de voorkeur. Vanaf circa 1975 zijn roodborsten in het noorden en westen van ons land toegenomen door het aanplanten van bosjes. In het tijdvak 1970-1978 bestond de Nederlandse populatie uit 120.000-170.000 broedparen. Rond de eeuwwisseling is de stand geschat op 350.000- 450.000 broedparen; dan is het de talrijkste broedvogel van Nederland. Om onbekende redenen valt de huidige stand (2013-2015) lager uit met 250.000-350.000 broedparen. “Eigenlijk weten we bitter weinig van deze algemene soort in Nederland,” schrijft Rob Bijlsma in de Vogelatlas (2018). Het is wel een bekend gegeven dat strenge winters veel invloed hebben op de stand van de roodborst. In de winter is de verspreiding van de roodborst breder over ons land en de aantallen liggen hoger dan in de broedperiode. In de trekperiodes zijn de aantallen veel hoger (geschatte maximale doortrek in 2008-2012: 200.000-1.000.000). De laatste wintercijfers uit 2013-2015 komen uit op 500.000 tot 1.000.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)


    Figuur 90: alle waarnemingen (365) van roodborsten per jaar met het totaal boven de kolom.


Evenwichtig en stijgend

De gedurende de reeks tellingen verzamelde cijfers geven zicht op twee aspecten. Door alle aantallen van de tellingen per jaar op te tellen (zie figuur 90) zien we het verloop van de hele tellingenreeks. Door alle aantallen van de tellingen per maand op te tellen (zie figuur 91) komt naar voren wanneer een aantal gebeurtenissen uit de jaarcyclus van de roodborst plaatsvindt, zoals voor- en najaarstrek, broedseizoen en de winterperiode. De lijn van het verloop van het aantal waarnemingen van de roodborst is lange tijd redelijk evenwichtig. Vanaf 2014 stijgen de jaarlijkse totalen door stijging van de aantallen broedparen (zie figuur 92) en tijdelijk verblijvende doortrekkers. Die periode is minder evenwichtig en meer aan schommelingen onderhevig.


    Figuur 91 alle waarnemingen van roodborsten per maand met het totaal boven de kolom.


Oktober trekmaand

De roodborst zingt nagenoeg het hele jaar, ook tijdens de winters, en wat meer in zachtere periodes. Het grootste deel van het jaar, vooral als het blad aan de bomen zit, wordt de roodborst door zijn liedje opgemerkt. Het dal in het aantal jaarlijkse waarnemingen wordt veroorzaakt door het stilzwijgen tijdens de ruiperiode (juli-augustus.) Zie figuur 91. De bescheiden piek in het voorjaar wordt veroorzaakt door de voorjaarstrek en de activiteiten in aanloop naar het broedseizoen. De zang wordt ingezet om het territorium te verdedigen tegen concurrerende soortgenoten. Daarnaast is het ook de opzet met een prachtig liedje een vrouwtje te interesseren voor de voortplanting. De forse opleving in oktober en een deel van november geeft de najaarstrek aan. Met vele jonge vogels bij de trekvluchten zijn ze dan veel talrijker dan in het voorjaar. De Dongevallei is blijkbaar een goede plek om de tocht naar het zuiden te onderbreken. Het is geweldig om ieder jaar opnieuw de vogeltrek te ervaren. In oktober en november trekken roodborsten in groepen door onze omgeving. De aantallen lopen per telling op en zwakken later weer af. Op 12 oktober 2014 en 28 oktober 2015 zijn de hoogste aantallen van 13 exemplaren tijdens één telling waargenomen.


    Figuur 92: alle vastgestelde territoria (15) van roodborsten per jaar met het totaal boven de kolom.


Niet of onregelmatige broedvogel

De roodborst komt overal voor waar voldoende begroeiing aanwezig is om te kunnen broeden. In goed ontwikkelde loofbossen voelt hij zich het beste thuis en daar zijn de resultaten optimaal: een echte bosvogel. De situatie in de Dongevallei is zeker niet optimaal, maar gezien de uiteindelijk stijgende lijn van broedvogels is er wel perspectief. Zie figuur 92. De verwachting is dat de roodborst ook hier zal floreren in de toekomst.



     Figuur 93: alle waarnemingen van winterkoning, roodborst en heggenmus per jaar in een gekleurde lijn uitgebeeld.


Overeenkomst en verschil

Het vroege trio noem ik ze. Het eerste drietal, of hoe je ze ook zou willen noemen, betreft drie kleine vogelsoorten die veel met elkaar gemeen hebben. Familie zijn ze niet; wel behoren ze allemaal tot de orde van de zangvogels (Passeriformes). De overeenkomsten betreffen vooral hun gedrag en voorkomen. Zowel de winterkoning, de roodborst als de heggenmus laten al vroeg in het jaar hun liedje horen. Het zijn alle drie standvogels, dus het gehele jaar in Nederland aanwezig. In gebieden met lage begroeiingen en opgaande bomen, zoals de Dongevallei, komen zowel de winterkoning als de roodborst en de heggenmus voor. Ze broeden er en verblijven er nagenoeg het hele jaar. De grafiek in figuur 93 laat zien dat de winterse omstandigheden van 2009 tot 2013 nadelige gevolgen hebben voor de winterkoning en de heggenmus. Voor de roodborst is dat in veel mindere mate. De heeft waarschijnlijk meer last ondervonden van het beheer en komt daarna past echt tot flinke aanwas. De winterkoning herstelt maar ondervindt ook schommelingen in de aantallen zoals de roodborst. De aantallen van de waargenomen heggenmussen blijven laag.







Reacties naar adkolen@kpnmail.nl





maandag 27 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Heggenmus

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen






Heggenmus
Prunella modularis – broedvogel


Zacht en ingetogen liedje

De heggenmus is ongeveer even groot als de roodborst. Het is een onopvallend vogeltje. Het grijsbruine uiterlijk en het teruggetrokken gedrag ondersteunen dat sterk. Hij verblijft vaak onder of aan de randen van struiken. Het al vroeg in jaar gezongen liedje is zacht en ingetogen. Het wordt vaak door andere geluiden overstemd. Buiten het broedseizoen valt de heggenmus niet op. De aantallen heggenmussen worden dan ook schromelijk onderschat. Ze komen in Brabant in enorme dichtheden voor. De bebouwde gebieden zijn goed bezet, als er maar wat groen is. De bovendelen en de flanken van de heggenmus zijn donkerbruin met lange zwarte strepen. De kop, nek, borst en de bovenbuik zijn grijs. De onderbuik is grijswit. Op de vleugels bevinden zich twee onopvallende strepen. De snavel is dun en zwart, de poten zijn roodbruin. Van dichtbij is te zien dat de heggenmus verrassend mooi getekend is.


Flink toenemende vogelsoort

De landelijke populatie heggenmussen groeide in de 20e eeuw vooral door toename van stedelijke gebieden met tuinen en beplantingen. De huidige stand is stabiel, met schommelingen veroorzaakt door koude winters. De meest recente, landelijk verzamelde gegevens (2013-2015) geven een populatie aan van 175.000-225.000 broedparen. In de eerste ’Atlas van de Nederlandse Broedvogels’, met gegevens verzameld in de periode 1973-1977, staat een schatting van 125.000-170.000 broedparen, een stijging van ongeveer 35% in ruim 40 jaar. Dit gebeurt maar bij weinig vogelsoorten. De in Nederland broedende heggenmus trekt niet echt ver weg. Verplaatsingen van voedselarme naar meer voedselrijke gebieden vinden wel plaats. (bron: sovon.nl)











Figuur 87: alle waarnemingen (176) van heggenmussen per jaar met het totaal boven de kolom.


Beperkt aantal waarnemingen

De aantallen waarnemingen van de heggenmus in de Dongevallei zijn laag: in totaal 176. Tijdens de hele tellingenreeks is hij aanwezig, maar in meerdere jaren heel beperkt. Vooral in de tweede helft van de reeks vallen tijdens de meeste jaren de aantallen laag uit. Zie figuur 87. De heggenmus wordt door zijn verborgen levenswijze nogal eens gemist tijdens tellingen, waardoor de werkelijke aanwezigheid gewoonlijk hoger is dan de cijfers aangeven. Vaak wordt de heggenmus alleen op zang gedetermineerd. De zang is helder maar klinkt wel zacht. De meeste waarnemingen zijn geregistreerd van februari tot mei, wanneer de heggenmus zingt. Zie figuur 88. De rest van het jaar is de vogel stil. Hij kan echter bij zacht weer wel vroeg beginnen. Zangwaarnemingen in november of december worden in toenemende mate vastgesteld. De enige waarneming in december was die van een zingende heggenmus op 12 december 2009. Ook op deze kleine vogelsoort hebben periodes met sneeuw en ijs invloed op de overleving in de winter. De wat strengere winterse omstandigheden (2009-2013) hebben, net zoals bij de winterkoning, ook bij de heggenmus de aantallen gedecimeerd in de opvolgende jaren. Herstel blijft bij de heggenmus echter achterwege.










Figuur 88: alle waarnemingen van heggenmussen per maand met het totaal boven de kolom.


Ondanks de trieste cijfers die de grafiek in figuur 88 laat zien, lijkt het met de broedvogels minder slecht gesteld te zijn. In figuur 89 zijn de vastgestelde territoria uitgebeeld, in totaal 42. Ook in de heel magere jaren zijn er broedpogingen ondernomen. Het geheel laat toch ook een dalende trend zien.



Figuur 89: alle vastgestelde territoria (42) van heggenmussen per jaar met het totaal boven de kolom.


Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Winterkoning

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Winterkoning
Troglodytes troglodytes - broedvogel


Holbewoner

Onze winterkoning is de enige Europese vertegenwoordiger van de uitgebreide familie Troglodytidae (winterkoningen). Verspreid over Noord- en Zuid-Amerika komen 70 familieleden met dezelfde eigenschappen voor: kleine bruine vogels, veelal levend in dicht struikgewas met een zeer luide melodieuze zang. Onze winterkoning heeft korte afgeronde vleugels en staat stevig op de kleine poten. De snavel is slank en puntig. De houding, met opgeheven staart, en de snelle snorrende vlucht door zijn biotoop, vaak langs het water, zijn kenmerkend voor de soort. Nagenoeg het gehele verenkleed is dwars gestreept, inclusief de staart. De bovendelen zijn kaneelbruin, de onderdelen licht bruin. De lange beige wenkbrauwstreep is een typerend en opvallend kenmerk. Hij foerageert voornamelijk op de bodem, tussen de ondergroei of in spleten. Aan deze gewoonte en het nestelen in donker plekjes en holletjes dankt de winterkoning zijn wetenschappelijke geslachtsnaam Tryglodytes (= holbewoner).


Uitgesproken standvogel

De winterkoning is broedvogel in heel Europa en is op de meeste plaatsen een uitgesproken standvogel. In Nederland broedt de vogel ook overal, maar is hij niet altijd even talrijk. Hoge concentraties komen voor in rijk gestructureerde loofbossen. Strenge winters met veel sneeuw zorgen voor forse verliezen, vooral in minder optimale biotopen. De landelijke stand wordt soms bijna gehalveerd door zulke winters. Herstel is er binnen enkele jaren weer. Los van deze schommelingen is de Nederlandse broedpopulatie toegenomen en de aantallen stabiliseren zich. In het bijzonder in de lage delen van het land zijn de aantallen toegenomen. De winterkoning houdt zich gewoonlijk het hele jaar op nabij de broedplaats. De volwassen winterkoning is een standvogel, de jonge vogels maken soms wat omzwervingen. Bij streng winterweer doen zich verplaatsingen voor over vermoedelijk korte afstanden. Minder optimale biotopen worden dan verruild voor voedselrijkere terreinen. Voor zover deze vogels niet overlijden, keren ze in het broedseizoen terug naar hun territorium. In het najaar en ook in het voorjaar lijkt er enige doortrek van Noord-Europese vogels. Het aantal broedparen in Nederland is nu (2013-2015) 400.000-600.000. In de winter bedragen de aantallen 1.000.000-2.000.000. (bron: sovon.nl)














Figuur 84: alle waarnemingen (453) van winterkoningen per jaar met het totaal boven de kolom.


Flinke dieptepunten in het aantal waarnemingen

Waarnemingen van de winterkoning zijn vanaf het begin tot het einde van de tellingenreeks vastgelegd: in totaal 453 exemplaren, voor een jaarvogel niet hoog en ook nog met flinke dieptepunten. Zie figuur 84. De broedbiotoop van de winterkoning bestaat naast bos uit allerlei terreinen met opgaande begroeiingen. Bos of flinke bomen zijn er aanvankelijk niet in de Dongevallei. Het gebied is vanaf 1996 aangelegd. Bij het begin van de tellingen in 2004 zijn in sommige delen al lage begroeiingen. De jonge zwarte elzen, berken en wilgen bieden al snel mogelijkheden voor de winterkoning. Hij vindt er voedsel en komt er tot broeden. In de eerste twee teljaren zijn er steeds 2 territoria vastgesteld. Zie figuur 85.








Figuur 85: alle vastgestelde territoria (40) van winterkoningen per jaar met het totaal boven de kolom.


Afname door meerdere oorzaken

Vanaf 2006 neemt het aantal waarnemingen af tot op een erg laag niveau. Daarvoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Het beheersen van opkomende houtige gewassen is één daarvan. Met het inzetten van aanvankelijk verschillende soorten grazers was niet alles in de hand te houden, terwijl men veronderstelde dat dat voldoende zou zijn. Door het jaarlijkse klepelen aan het einde van het jaar zijn veel opschietende boompjes verwijderd. Op eilanden en natte en moeilijk bereikbare delen is veel blijven staan. Dat vormde een goede biotoop voor de winterkoning en ook voor ander soorten. Al enkele jaren na het begin van de telling zijn - op kleine en grotere schaal - dunningen uitgevoerd. Hierdoor zijn delen tijdelijk niet meer zo geschikt voor de soort. Een tweede oorzaak van de lage aantallen waarnemingen is het weer. De winterkoning is gevoelig voor strenge winterse omstandigheden. De broedpopulatie is dan de opvolgende jaren lager. De winters van 2009 tot en met 2013 waren kouder dan wat nu normaal is (niet ’koud’ naar de normen van ’vroeger’) (bron: KNMI). Deze winters hebben een negatieve invloed op de winterkoning populatie in de Dongevallei gehad. De zachte winters van 2007 en vooral 2014 hadden daarentegen weer een positieve invloed. Het volgende jaar stijgen de aantallen weer. Vanaf 2015 zijn de aantallen weer ongeveer gelijk aan de beginfase, met in 2017 en 2018 nog twee jaren met lagere aantallen door koude periodes; 2019 is een gloriejaar met 8 vastgestelde territoria.
















Figuur 86: alle waarnemingen van winterkoningen per maand met het totaal boven de kolom.


Jaarcyclus


Buiten de jaren met héél weinig waarnemingen is de winterkoning nagenoeg het jaar rond actief. Is het niet de trillende zang dan klinkt er wel ergens het krachtig rollende alarm. Het meest actief is de winterkoning in de winter en in het vroege voorjaar. Mei is wat rustiger maar in juni, wanneer de jongen uitvliegen, stijgt het aantal waarnemingen weer flink. Zie figuur 86. In de ruitijd, augustus en september, is het ook vrij rustig.






     Echt duizendguldenkruid, komt al zo’n 8 jaren in de Dongevallei voor en weet zich tot nu te redelijk te handhaven.







Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Witte kwikstaart

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen





Witte kwikstaart
Motacilla Alba - broedvogel



Landmetertje’

Het verenkleed van de witte kwikstaart is zwart met wit en veel grijs. Het ’gezicht’ en de onderzijde van het lijf zijn geheel wit. De rug is vooral grijs. De kop en de hals zijn zwart. Aan de voorzijde is er een grote zwarte kinvlek die vanaf de snavel tot en met het bovenste deel van de borst doorloopt. Ook de poten en de snavel zijn zwart. De witte kwikstaart is goed herkenbaar aan zijn gedrag. Hij loopt en vliegt steeds voor je op tijdens een wandeling of een fietstocht. Het rechttoe rechtaan lopen gaf hem de bijnaam ‘landmetertje’. Hij verblijft graag in natte gebieden: langs sloten, beken en rivieren voelt hij zich thuis. Om te broeden gebruikt hij holtes en nissen dicht bij de grond, tegenwoordig vooral bij huizen, schuren en bruggen in buitengebieden. Het voortdurende ’kwikken’, het op en neer gaan met de lange staart, is kenmerkend voor de witte kwikstaart. Jonge vogels zijn herkenbaar aan het meer grijze verenkleed met weinig contrasten.


Lichte afname

De witte kwikstaart is een van de meest verspreide broedvogels in Nederland, maar nergens in hoge dichtheden. De soort komt voor op het platteland, met een voorkeur voor kleinschaligere landschapstypen, en in natuurgebieden, zoals in stuifzanden en duinen. Daar hebben vergrassing of vermossing van de bodem een negatief effect op de populatie. Redenen voor de langzame afname van de landelijke populatie elders zijn onduidelijk. De huidige populatie (2013-2015) ligt echter met 70.000-110.000 broedparen nog ruim boven de aantallen van 1973-1977 met 50.000-75.000 broedparen. De witte kwikstaart blijft tijdens zachte winters in kleine aantallen in Nederland, voornamelijk in de zuidelijke helft (2.000-8.000). Tijdens strenge winters trekt vrijwel alles weg richting Noord-Afrika. (bron: sovon.nl)











Figuur 82: alle waarnemingen (219) van witte kwikstaarten per jaar met het totaal boven de kolom.



Openheid rond de Reuverplas herstellen en behouden

De witte kwikstaart heeft zich tijdens alle teljaren van de reeks binnen de grenzen van de Dongevallei laten zien. Zie figuur 82. In het eerste jaar is hij het meest gezien, vooral in de open delen grenzend aan de plas zuidelijk van de Reuverlaan. Nog meer zuidelijk is hij ook gezien. In totaal zijn 219 waarnemingen van één exemplaar vastgesteld. De bruggen en stuwen in dat deel zijn mogelijke broedlocaties. Ook de flat aan de Reuverlaan - met een open garage en met vele andere geschikte plekjes - biedt mogelijkheden daartoe. Deze omgeving is door zijn openheid een goede biotoop voor de witte kwikstaart. Door de hele omgeving vrij van opschietende berken en zwarte elzen te houden is een prima biotoop te ontwikkelen voor weide- en akkervogels. Het eiland voor de flat ontdoen van alle struiken en het creëren van een kale bodem, biedt mogelijkheden voor scholekster, kleine plevier en andere vogelsoorten. Al eerder is geopperd om het schiereiland om te toveren tot een nat en schraal graslandje voor kieviten en watersnippen. Openheid zou ook het broeden van de grote Canadese gans tegen houden. Deze bouwt zijn nest altijd bij enige beschutting, zoals een boom of struik.











Figuur 83: alle vastgestelde territoria (22) van witte kwikstaarten per jaar met het totaal boven de kolom.


Stabiele broedpopulatie

Het aantal broedparen is in het eerste jaar op 3 vastgesteld. Zie figuur 83. Dat is ook het jaar dat het aantal waarnemingen van de witte kwikstaart het hoogst uitpakt. Na de piek van 3 paren volgen wat schommelingen en is de broedvogelpopulatie redelijk stabiel met 1 of 2 vastgestelde territoria per jaar. De meeste waarnemingen van de witte kwikstaart vallen binnen de periode maart tot en met oktober. In de winterperiode wordt hij nauwelijks gezien en in februari en december helemaal niet. In het midden van het broedseizoen wordt hij het meest aangetroffen.



    Reacties naar adkolen@kpnmal.nl


dinsdag 21 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Grote gele kwikstaart

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen













In het zuidelijke deel van de Dongevallei zijn 2 waterlopen aangelegd met sterke gelijkenis met een beek. Lokaal meanderen ze en het water        stroomt altijd. Het water is echter door ijzerhoudende grondlagen niet altijd helder. Met het oog op mogelijke broedpogingen van kwikstaarten zijn 2 nestkasten voor deze vogelsoorten opgehangen.


Grote gele kwikstraat
Motacilla cinerea 
 

De grote gele kwikstaart onderscheidt zich van de andere in Nederland voorkomende kwikstaarten door de diep golvende vlucht. De opvallend langere staart en het steeds op en neer wippen daarmee is typerend. De grijze rug en de zwarte kin van het mannetje horen bij deze soort. En onderscheiden hem van de gele kwikstaart. De onderzijde is bij het vrouwtje minder geel.

Van heldere beekjes in Midden-Europese bergachtige omgevingen heeft de soort zich uitgebreid naar de laaglanden van Noordwest-Europa. In Nederland broeden ondertussen 340-410 paren (2016). De broedvogels in onze omgeving trekken in de winter weg en worden vervangen door vogels uit noordelijker gelegen streken. In Noord-Brabant is de soort duidelijk in opmars. Grote gele kwikstaarten komen hier tot broeden bij waterzuiveringsinstallaties. (bron: sovon.nl). Overwinteren in stedelijk gebied is ook een toenemende trend, die ik vanuit eigen waarnemingen kan bevestigen.




Op allerlei plaatsen in Tilburg neem ik buiten het broedseizoen grote gele kwikstaarten waar, van de noordelijke woonwijken tot in de binnenstad. Het zijn geen hoge aantallen maar ik zie ze toch meerdere malen per jaar op de meest onverwachte plekken. Als ik door de Heuvelstraat loop, let ik meer op de geluiden van de grote gele kwikstaart dan op de winkels die ik passeer. In de Dongevallei valt het aantal waarnemingen erg laag uit. In de gehele tellingenreeks zijn maar 7 exemplaren van de soort waargenomen. Op één waarneming na - in augustus - was dat allemaal in oktober, november en december. Hoewel in grote delen van de Dongevallei het water vaak troebel is, zijn er ook enkele smalle stroompjes gecreëerd waar het water altijd doorstroomt. Dat water is vaker helder. Met een beetje fantasie kun je daar een bergbeekje door een bos in herkennen; de kwikstaart doet dat zo te zien (nog) niet!



Reacties naar: adkolen@kpnmail.nl


maandag 20 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Gele kwikstaart

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Gele kwikstaart
Motacilla flava - broedvogel


Vele op hem lijkende verwanten


De gele kwikstaart heeft veel weg van de alom bekende witte kwikstaart. Het zwart, wit en grijs in het verenkleed van de witte hebben andere nuances bij de gele. Het gele overheerst, vooral op de borst en op andere onderdelen. De kop van het mannetje is blauw en beide geslachten hebben een witte wenkbrauwstreep. De gele kwikstaart kent een groot aantal verwante soorten en complexe geografische variaties: de ondersoorten. De uiteenlopende koptekeningen van de mannelijke exemplaren tonen vooral de verschillen tussen de ondersoorten. Kruisingen onderling maken het nog moeilijker een soort op naam te brengen. Hij is vooral een vogel van vochtige graslanden en moerassige omgevingen in het rivierengebied en in grote delen van Holland, Friesland en Groningen. Andere gebieden en de hoge zandgronden zijn dun bevolkt. In onze omgeving komt hij dan ook veel minder voor dan de vrij algemene witte kwikstaart. Gewoonlijk worden gele kwikstaarten hier alleen op de heen- of terugweg van hun trektochten naar West- en Centraal-Afrika gezien.


Nu vogel van open akkerbouwgebieden

In minder intensief beheerde graslanden - tot enkele decennia geleden zijn favoriete broedbiotoop - wordt de gele kwikstaart nog in redelijke aantallen waargenomen. Hij is tegenwoordig voornamelijk een broedvogel van open akkerbouwgebieden (minimaal 70%), vooral in regio’s waar gewassen als wintertarwe, aardappelen en suikerbieten verbouwd worden en zeker niet in streken waar maisakkers overheersen. Veel cultuurgraslanden werden ongeschikt door ontwatering en overbemesting. Dat gaf de eerste broedvogelatlas (1973-1977) al aan met 17.000-25.000 broedparen. De huidige (2013-2015) landelijke broedpopulatie gele kwikstaarten bestaat uit 40.000-70.000 broedparen. (bron: sovon.nl)


Schaarse waarnemingen in de Dongevallei

In de Dongevallei is de gele kwikstaart maar tijdens 6 tellingen van de gehele reeks (16 x 24 tellingen) aangetroffen: tijdens 2 tellingen in 2004 (1 & 8 ex.), tijdens 1 telling in 2005 (2 ex.), in 2006 (4 ex.), in 2009 (1 ex.) en in 2018 (1ex.) Eenmaal was dat in de tweede helft van oktober en alle andere waarnemingen vielen in april, juni en juli. Het zijn te weinig waarnemingen om er iets uit te concluderen.


Reacties naar: adkolen@kpnmail.nl


zondag 19 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Graspieper

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Graspieper
Anthus pratensis



Vogel van weidegebieden

De graspieper is gedurende het gehele jaar in Nederland aanwezig, als broedvogel, als doortrekker en als overwinteraar. De bovendelen van de graspieper zijn bruin met in detail gezien een fijn patroon van zwarte vlekjes, bruine streepjes en fijne witte lijntjes. De graspieper is op de rug krachtiger gestreept dan de boompieper. Bij goed licht zie je een olijfgroene waas over de bovendelen van de graspieper. De poten zijn roze en de snavel is aan de basis geel, maar lijkt op afstand donker. De balts, het geluid en de biotoop waar ze leven geven pas echt duidelijkheid bij het determineren van de erg op elkaar lijkende graspieper en boompieper. De graspieper voert zijn parachute-achtige baltsvluchten uit in weidegebieden, begeleid door een zang van hoge piepende tonen, eindigend in muzikale trillers.


Meer overwinteraars in zachte winters

Graspiepers mijden stedelijke gebieden en bosrijke omgevingen. Ze broeden in open terreinen met een lage vegetatie. Door o.a. de intensieve bedrijfsvoering in de landbouw loopt de broedpopulatie in ons land sinds 1970 terug. Ook in de ons omringende landen is een vergelijkbare of nog sterkere afname vastgesteld. Het huidige aantal broedparen staat op 55.000-80.000 (2013-2015). De Nederlandse broedvogels trekken in het najaar weg naar het zuiden. Grote hoeveelheden graspiepers trekken in het voorjaar en in het najaar over ons land. In zachte winters overwinteren veel graspiepers in ons land: 20.000-50.000 (2008-2012). In strenge winters zijn het er veel minder. (bron: sovon.nl)











         
Figuur 81: alle waarnemingen (413) van de graspieper per jaar met het totaal boven de kolom.


Vooral tijdelijke gasten

Aan het begin van de tellingenreeks is vooral het zuidelijke deel van de Dongevallei nog vrij open. Het is laag begroeid met zanderige stukken er in. Een omgeving waar de graspieper zich thuis voelt, niet om te broeden maar wel tijdens de voorjaars- en de najaarstrek en deels ook in de winter. In het eerste najaar van de tellingenreeks (2004) wordt een enorme groep van 193 graspiepers waargenomen. In de daarop volgende jaren worden kleine groepjes met een maximum van 16 exemplaren gezien. De aantallen worden steeds onregelmatiger en nemen snel af. Zie de grafiek in figuur 81. In de tweede helft van de reeks wordt de soort, op enkele exemplaren na, niet meer gezien. Het gaat in totaal om 413 waarnemingen gedurende alle 16 teljaren.


Reacties naar: adkolen@kpnmail.nl



zaterdag 18 september 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Boompieper

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Boompieper
Anthus trivialis



De boompieper is een onopvallende vogel van dezelfde afmetingen als de graspieper. Verschillen zijn er wel, zij het minimaal. Zoals alle piepers zijn ze op zicht niet eenvoudig uit elkaar te houden, ook niet voor kenners. De boompieper heeft een iets langere staart en langere smalle vleugels. De snavel is wat krachtiger en de borst geler. Het vlekkerige streeppatroon is naar onderen toe (de flanken) wat dunner dan bij de graspieper. De poten en de snavelbasis zijn roze. De bovendelen zijn bruin maar in detail gezien is het een fijn patroon van zwarte vlekjes, bruine streepjes en fijne witte lijntjes. Het beste zijn deze op elkaar lijkende soorten te onderscheiden door de zang. Boompiepers broeden voornamelijk op hoge zandgronden, in hoogveengebieden, op de heide en in open bosgebieden. Langs bosranden en ook in agrarische gebieden met houtwallen, bomenrijen en bosjes bouwen ze hun nest. In lagere aantallen zijn de andere zandgronden in ons land en de halfopen duingebieden bezet. Boompiepers arriveren meestal in april in de broedgebieden en brengen een of twee broedsels groot. Ze zoeken voornamelijk op de bodem hun voedsel, dat bestaat uit kleine insecten, slakjes en zaden. Er broeden 50.000-80.000 paren (2013-2015) boompiepers in Nederland. (bron: sovon.nl)


Slechts tweemaal gedurende de tellingenreeks is een boompieper in de Dongevallei aangetroffen. Eenmaal vrij vroeg, op 12 maart 2004, en een terugtrekker op 3 juli 2005. Het gebied is te open en waarschijnlijk ook te smal voor de soort.



Reacties naar: adkolen@kpnmail.nl