zaterdag 31 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Holenduif

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen





Holenduif
Columba oenas


Metaalgroene hals

In een groep op de bodem foeragerende duiven valt de holenduif niet direct op. Zeker op wat grotere afstand en bij niet erg goed zicht. De holenduif is iets kleiner dan de in veel hogere aantallen voorkomende houtduif. De ronde kop en de bredere hals geven hem toch een ander uiterlijk dan de houtduif. Als de zon schijnt, zie je dat de holenduif iets blauwer is.


De volwassen houtduif heeft witte strepen op de hals en witte banden in de vleugels. Bij de holenduif ontbreekt wit geheel in het verenkleed. Jonge houtduiven lijken op de holenduif omdat ze nog geen witte strepen op de hals hebben. De stuit van de holenduif is lichtblauw en op de zijhals bevinden zich metaalgroene vlekken. Er is nog een typisch kenmerk: op de gesloten vleugels bevinden zich nabij de staart twee donkere streepjes, eigenlijk anderhalf. Bij de postduif zijn dat vaak twee zwarte banden, zoals bij zijn voorouder de rotsduif.


Talrijke overwinteraar

Na een inzinking in de jaren ’60 van de 20e eeuw door veelvuldig gebruik van landbouwgif herstelt de holenduifpopulatie zich vanaf circa 1970. Uitbreiding naar Laag-Nederland en aanpassing aan het intensieve gebruik van de landbouwgronden doen de soort toenemen. Sinds 1990 stabiliseren de aantallen zich. De huidige broedvogelpopulatie bestaat uit 45.000-55.000 broedparen (2013-2015). In de winter wordt de populatie aangevuld met holenduiven uit Duitsland en Scandinavië. De dichtheden zijn dan het hoogst op boerenland op de zandgronden. In de winterperiode verblijven 100.000-200.000 holenduiven in Nederland. (bron: sovon.nl)


Tijdelijke gasten

Tijdens zes van de zestien teljaren is de holenduif in de Dongevallei gezien; in totaal 105 exemplaren. De meeste waarnemingen (90 exemplaren) vallen in de tweede helft van het jaar. Dat zijn tijdelijke gasten, bestaande uit groepjes doortrekkers of overwinteraars (67 ex.), namelijk in 2004: 7 / 2007: 5 / 2009: 13-15 / 2013: 21 / 2015: 6. De overige waarnemingen (38 ex.), bestaande uit solitaire vogels of kleine groepjes (1-3), zijn waarschijnlijk lokale vogels op zoek naar voedsel.


Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


vrijdag 30 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Visdief

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen






Visdief
Sterna hirundo



Snelle duikvlucht

De visdief heeft in de verte wel iets weg van een kokmeeuw, maar is slanker en heeft langere vleugels. De grijze vleugels, een wit lijf, een zwarte ‘pet’ en een rode snavel met een zwarte punt zijn in grote lijnen de kenmerken van de visdief. Als hij staat, zie je de langere poten (dan die van de Noordse stern) en de vleugelpunten die voorbij de staart uitsteken. De visdief vliegt laag over het water op zoek naar voedsel, soms biddend om met een snelle duik een vis te verschalken.


Tijdens de winter in Afrika

Een enkele visdief wordt in de winter in Nederland gezien. De meeste overwinteren echter aan de kusten van Zuidwest-Afrika en komen vanaf maart terug naar Nederland om te broeden. Na hoge aantallen in de vorige eeuw gingen de broedvogels door diepe dalen: jacht, landbouwgif en later voedseltekort sloegen diepe gaten in de populatie. Herstel volgde, maar later is er opnieuw afname in het Waddengebied en de Delta vastgesteld. Door de aanleg van eilanden in het IJsselmeer steeg de populatie tot het huidige niveau van 15.000-16.200 broedparen (2018). (bron: sovon.nl)


Waarnemingen met jongen

Gedurende de tellingenreeks is de visdief tijdens 6 teljaren in de Dongevallei aangetroffen (2006, 2013, 2015, 2016, 2017 en 2019); in totaal 19 exemplaren, steeds in mei, juni, juli of augustus. Achtmaal gaat het om 1 visdief, tweemaal om 2 exemplaren en in juli 2016 zijn eenmaal 3 en eenmaal 4 exemplaren tijdens twee afzonderlijke tellingen waargenomen. Bij deze waarnemingen in 2016 zijn jonge vogels betrokken. Eerst 1 en later 2. Visdiefouders hebben het meest noordelijke deel van de Dongevallei uitgekozen om hun jongen van voedsel te voorzien. Regelmatig hoor je de jongen luidruchtig bedelen. Er wordt dan ook meerdere malen een kleine vis aangeboden. De vis wordt niet altijd direct afgegeven, alsof ze de jongen tot activiteit willen dwingen. Daar er in 2016 geen andere waarnemingen van de visdief in de Dongevallei zijn vastgelegd, is het niet waarschijnlijk dat de jongen hier geboren zijn. De broedbiotoop van de visdief ligt o.a. op zandplaten. Die zijn in deze periode voldoende aanwezig in de wat wijdere omgeving door o.a. de aanleg van een nieuwe zwaaikom en een sluis in het Wilhelminakanaal. Ook zijn er steeds bouwactiviteiten in de verschillende delen van stadsdeel De Reeshof.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




donderdag 29 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Zilvermeeuw

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Zilvermeeuw
Larus argentatus


Streng uiterlijk

De zilvermeeuw is samen met de kleine mantelmeeuw de grootste in Tilburg en omgeving voorkomende meeuwensoort. Het zijn beide forse, soms brutale vogels die vaak hun kostje in de stad bijeen scharrelen. In het voorjaar schrikken ze er niet voor terug kuikens van eenden en andere watervogels uit het water te pikken. De grijze vleugels en rug onderscheiden de zilvermeeuw duidelijk van de iets kleinere kleine mantelmeeuw, die donkere vleugels heeft. De onderzijde van de zilvermeeuw is geheel wit en de poten zijn vleeskleurig. De ogen en de forse snavel (met rode vlek) geven de zilvermeeuw een streng uiterlijk. De poten van de jongen van beide soorten zijn erg variabel. Bij volwassenheid is de kleur van de poten een goed kenmerk om beide soorten uit elkaar te houden.






In de winter meer in het binnenland

Tot 1950 broedt de zilvermeeuw met ten hoogste 25.000 paren in Nederland. Door het stoppen van giflozingen en vervolging in combinatie met meer voedselbronnen (vuilnisbelten, visserijafval) stijgt het aantal broedparen tot 90.000 in 1985. Daarna gaat het bergafwaarts door het afdekken van vuilnisbelten en de intrede van de vos in duingebieden waar veel meeuwen broeden. In de laatste atlasperiode (2013-2015) staat het aantal het op 42.000-46.000 broedparen. In 2018 staat het aantal broedparen op 32.000-35.000. Bijna de helft broedt op de Waddeneilanden. Verder is het hele kustgebied en vooral de Delta erg in trek bij de zilvermeeuw. In de winter is de verspreiding meer over het land verdeeld met 100.000 -130.000 exemplaren (2013-2015). (bron: sovon.nl)


Tijdelijk talrijk in de herfst

De zilvermeeuw staat met in totaal 924 exemplaren op de tweede plaats van de meest waargenomen meeuwensoorten in de Dongevallei. Het aantal kokmeeuwen overheerst met 12.295 exemplaren. Het aantal waargenomen zilvermeeuwen bedraagt maar ruim 6,5 % daarvan. Van april tot met juni is gedurende de gehele tellingenreeks nauwelijks een zilvermeeuw aangetroffen en in de maanden juli en augustus helemaal niet. Naast de kleine mantelmeeuw concentreren de kokmeeuw en de stormmeeuw zich het meest op de wintermaanden. De zilvermeeuw is het meest aanwezig in de herfst, vooral van half oktober tot en met half november. De hoogste piek ligt in 2010. De piek in 2010 is niet toevallig. Zie figuur 65. In dat jaar is de plas aan de Reuverlaan uitgebreid, opnieuw ingericht en is er een eiland aangelegd. De grote zanderige vlakten hebben trekkende zilvermeeuwen aangetrokken. Een deel van de groep zilvermeeuwen is tot het einde van het jaar blijven hangen (sep: 50-17, okt: 17-55, nov: 122-10, dec: 18-20). Ook in 2011 verblijven er meer zilvermeeuwen dan gewoonlijk in oktober/november. Het aantal waargenomen kokmeeuwen is in die periode niet hoger. De aantallen zilvermeeuwen nemen daarna sterk af gelijk aan de landelijke dalende trend.




      Figuur 65: alle waarnemingen (924) van zilvermeeuwen per jaar met het totaal boven de kolom.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



woensdag 28 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Kleine mantelmeeuw

 



   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Kleine mantelmeeuw 
Larus fuscus



Donkere vleugels

De kleine mantelmeeuw is ongeveer even groot als de zilvermeeuw. De donkere vleugels en de gele poten zijn typerende kenmerken. De kleine mantelmeeuw is nauw verwant aan de zilvermeeuw. Hij heeft ook een rode vlek op de gele snavel. Bij donker weer en in de lucht bij felle zon zijn deze soorten moeilijk van elkaar te onderscheiden.

Vooral jonge vogels lijken veel op elkaar. Met het toenemen van de leeftijd wordt de jonge kleine mantelmeeuw donkerder. Veel soorten jonge meeuwen hebben lange tijd een zwarte eindband aan de staart. Bij de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw blijft die tot in het derde jaar vaag zichtbaar. In de tweede winter is de stuit van de kleine mantelmeeuw lichter en zijn de vleugels donkerder dan die van de zilvermeeuw.



Een onvolwassen kleine mantelmeeuw op de voorgrond.



Wel in het voorjaar en de zomer aanwezig

In onze omgeving trekt de kleine mantelmeeuw aan het begin van de winter weg en keert hij begin maart terug. Nederland valt grotendeels buiten het winterareaal van de kleine mantelmeeuw. In tegenstelling tot de andere soorten meeuwen, die de stad verlaten om elders te broeden, hangt de kleine mantelmeeuw in het voorjaar en de zomer in stedelijk gebied rond. een deel betreft het jonge vogels die nog niet broeden. Maar ook broedvogels scharrelen in de stad hun kostje bij elkaar om hun jongen te voeden. De kleine mantelmeeuw overbrugt moeiteloos 100 km tussen broed- en foerageergebied. Een deel van de hier in het voorjaar waargenomen kleine mantelmeeuwen broedt bijvoorbeeld in het industriegebied Moerdijk. Het aantal broedparen kleine mantelmeeuwen in Nederland bedraagt 80.000-85.000 (2013-2015). (bron: sovon.nl)


       Figuur 64: alle waarnemingen (173) van kleine mantelmeeuwen per jaar met het totaal boven de kolom.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


dinsdag 27 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Stormmeeuw


 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 



Ad Kolen


                        
         jonge stormmeeuw in zijn tweede winter.




Stormmeeuw
Larus canus


Vriendelijk uiterlijk


De donkere ogen, de ronde kop en de korte snavel geven de stormmeeuw een vriendelijk uiterlijk. De soort is te herkennen aan de vleugels die een tintje grijzer zijn dan die van andere op hem lijkende meeuwen. In gezelschap van andere meeuwen is ook het formaat een goed hulpmiddel: de grootte van de stormmeeuw zit tussen de kokmeeuw en de zilvermeeuw in. De poten en de snavel zijn groenig geel. Op de snavel ontbreekt de rode vlek die andere, iets grotere meeuwen wel hebben. De vlucht van de stormmeeuw is energieker en sneller dan die van de zilvermeeuw.


Overwinteren ook in Brabant

Nederland ligt aan de zuidrand van het verspreidingsgebied van de stormmeeuw. De stormmeeuw broedt vanaf 1908 in Nederland. Na de Waddeneilanden zijn de Hollandse en Zeeuwse kusten bezet. Ook in het binnenland is een klein aantal paren gaan broeden. Sterk toenemend bereikt de populatie rond 1980 de top met circa 11.000 broedparen. Forse afname tot 4.000 broedparen volgt vanaf 2009 door de vestiging van de vos in de duinen. Dat geldt niet voor de Waddeneilanden. De stormmeeuw gaat in reactie op de hoge predatie op gebouwen broeden, wat niet alle verliezen compenseert. Het aantal broedparen van de stormmeeuw is in 2018 vastgesteld op 3.100-3.300 paren. Aan het einde van de zomer stijgt het aantal stormmeeuwen tot de piek in het midden van de winter: 350.000- 430.000 exemplaren (2013-2015). Tijdens strenge winters ten noordoosten van ons land neemt het aantal nog verder toe. Ze concentreren zich vooral in het noorden en westen van Nederland. Maar in het binnenland en ook in Noord-Brabant verblijven in de winter soms flinke grote aantallen stormmeeuwen (bron: sovon.nl)



                  
Een volwassen stormmeeuw.


Nooit alleen de stormmeeuw

De stormmeeuw komt als meeuw nooit alleen voor in de Dongevallei. Altijd zijn er andere soorten meeuwen aanwezig, in ieder geval de kokmeeuw. De kokmeeuw is ook vaak de enige soort in de Dongevallei. Net zomin als de andere soorten meeuwen broedt ook de stormmeeuw hier niet. Met de afname van de aantallen van de kokmeeuw daalt ook de aanwezigheid van de stormmeeuw. De aantallen van de stormmeeuw liggen altijd veel lager dan die van de kokmeeuw. De waarnemingen van de stormmeeuw wisselen nog sterker dan die van de kokmeeuw. Zie figuur 63. Het verschil tussen maar 1 exemplaar in 2017 en 123 exemplaren in 2013 is enorm. De meeste meeuwen worden rustende op het water of op de kant waargenomen. Daardoor is het vrij eenvoudig om de andere soorten meeuwen tussen de kokmeeuwen te herkennen. Gedurende het broedseizoen en de zomer zijn maar enkele stormmeeuwen in de Dongevallei gezien. De waarnemingen nemen vanaf september licht toe. De hoogste aantallen worden in januari en februari aangetroffen.



      Figuur 63: alle waarnemingen (725) van stormmeeuwen per jaar met het totaal boven de kolom.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl





maandag 26 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Kokmeeuw



   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen


Kokmeeuw in zomerkleed.


Kokmeeuw 
Chroicocephalus ridibundus


Lachende meeuw

In de winter heeft de kokmeeuw een witte kop met alleen wat donkere vlekken aan de zijkant. Al vroeg in het voorjaar neemt de vogel het broedkleed aan en krijgt een donkere kop. Door het scherpe contrast met de spierwitte nek valt dit kenmerk op. Die donkerbruine hoofdbedekking loopt als een kap van onder de snavel schuin omhoog naar achteren; vandaar de vroeger meer gebruikte naam ‘kapmeeuw'. Tijdens de zomer zijn de rode poten donkerder en is de snavel bijna zwart. Het woord ‘kok’ in de naam is een onomatopee. Het verwijst naar het geluid dat de kokmeeuw maakt: het kokkeren of kakelen. Vaak maakt hij in de lucht ook spottende, lachende geluiden en wordt daarom ook wel ’lachmeeuw’ genoemd. In het Duits heet de vogel dan ook ‘Lachmöwe’. Ook de Fransen hebben het over een lacher: mouette rieuse. Het tweede deel van de wetenschappelijke naam, ridibundus, staat ook voor ‘lachende’ meeuw. Op grond van nieuwe onderzoeksgegevens werden in 2005 de geslachten van meeuwen verder opgedeeld. ‘Kokmeeuw’ veranderde van Larus ridibundus naar Chroicocephalus ridibundus. De kokmeeuw lacht dus nog steeds!


Trekgedrag

Bij vogeltrek denk je niet direct aan meeuwen. Maar de Nederlandse kokmeeuwen verplaatsen zich naar een gunstigere omgeving om de winter door te brengen. Onze broedvogels trekken in de winter voornamelijk naar België, Frankrijk, Spanje en Groot-Brittannië. In de winter verblijven hier hoofdzakelijk kokmeeuwen uit de Oostzeelanden. Deze gaan in de lente terug naar hun broedgebieden. Kokmeeuwen zijn in de vorige eeuw van ’zeemeeuwen’ tot 'landmeeuwen’ geworden en zijn zeer talrijk in aantal. In de jaren tachtig van de 20e eeuw lag de piek op 225.000 broedparen. Bemeste graslanden en een groot voedselaanbod door de groeiende landbouwactiviteiten en niet afgedekte stortplaatsen waren als gedekte tafels voor verschillende soorten meeuwen. Later optredend voedselgebrek deed het tij echter weer keren. Het afdekken van stortplaatsen, nog intensiever grondgebruik, verdroging en verdergaande vermesting pakten ongunstig uit. Veel broedkolonies in het binnenland, vooral ook in Noord-Brabant, verdwenen. De aantallen zijn ondertussen gehalveerd. In het Waddengebied vergaat het de soort beter en ook langs de kust zijn er diverse broedkolonies. De huidige (gegevens 2013-2015) broedpopulatie kokmeeuwen bestaat uit 102.000-106.000 paren. In de winter liggen de aantallen op 380.000-420.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)



Kokmeeuw in winterkleed op het ijs.


Vooral wintergast in de Dongevallei

Kokmeeuwen broeden in kolonies maar doen dat in deze tijd nauwelijks nog in Noord-Brabant, en ook niet in de Dongevallei. Gedurende het broedseizoen worden er In Tilburg en omgeving slechts een beperkt aantal kokmeeuwen gezien. De grafiek in figuur 61 laat de schaarse waarnemingen in maart, april en mei in de Dongevallei zien. Juli en augustus blijven ook laag bevolkt. Pas aan het einde van de zomer, vanaf september, nemen de waarnemingen toe. De piek ligt in de winter. Vanaf november tot en met februari verblijven er flinke aantallen. De kokmeeuw is vooral een wintergast in de Dongevallei.




     Figuur 61: alle waarnemingen van kokmeeuwen per maand met het totaal boven de kolom.


Onregelmatig aanwezig met een dalende trend

Sterke schommelingen van de aantallen overheersen de gehele tellingenreeks. Zie figuur 62. Een extreem hoog aantal zien we in 2005 waarna de aantallen met een derde en later nog meer kelderen. De kokmeeuw op zoek naar voedsel wordt in klein aantal (10-20) in de Dongevallei aangetroffen. Het merendeel wordt rustend op het water of langs een open oeverrand gezien. Deze groepen variëren van enkele tientallen tot meer dan honderd (308 in feb 2005 / 138 in nov 2005 / 140 in okt 2007 & 242 in dec 2013). Veel kokmeeuwen zwerven boven de stad en het buitengebied tot aan de rivieren voorbij Waalwijk.

De wisselende aantallen die per jaar in de Dongevallei gezien worden, wijzen op toevallige aanwezigheid. Het zijn meestal vogels die de Reeshof en omgeving afstruinen naar iets eetbaars en even rusten in de Dongevallei. Of ze onderbreken hun tocht naar andere voedselgebieden in de buurt. Een bekende slaapplaats van meerdere soorten meeuwen, met vooral veel kokmeeuwen, is al tientallen jaren op het industrieterrein Loven in het oosten van Tilburg gevestigd. Daar overnachten dagelijks duizenden meeuwen. Ook in de omgeving van Waalwijk zijn slaapplaatsen bekend.


      Figuur 62: alle waarnemingen (12.365) van kokmeeuwen per jaar met het totaal boven de kolom.





Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




woensdag 21 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Oeverloper

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Oeverloper
Actitis hypoleucos



Witte schouders en een wippende staart

De oeverloper is een kleine steltloper met naar verhouding korte poten. De vrij lange staart steekt buiten de vleugels uit als deze opgevouwen zijn. Zeilen met iets afhangende vleugels is het typische gedrag als hij langs de waterkant opgestoten wordt. In een boog verplaatst hij zich dan over het water om verderop langs de oever neer te strijken. De vleugels zijn aan de bovenzijde grijsbruin. De borst is ook grijsbruin en gaat halverwege over in witte veren. Andere opvallende kenmerken zijn de witte strepen in de lengte van de vleugels en de tot de ’schouders’ oplopende witte inkepingen. Ze doen denken aan de epauletten op een uniform. Een laatste kenmerk van de oeverloper: de staart wipt voortdurend op en neer, zoals bij de witte kwikstaart. Al zal je het nooit echt goed te zien krijgen in de vlucht, de ondervleugels zijn ook prachtig: het is een lijnenspel van wit en grijs met halve cirkels.


Voornamelijk een doortrekker


Tot 1993 broedt de oeverloper nu en dan in ons land. Daarna komt hij jaarlijks tot broeden, maar slechts in lage aantallen: 10 tot 15 broedparen per jaar. Vaak is dat in natuurontwikkelingsterreinen en vooral langs de rivieren. De oeverloper is een talrijke doortrekker en wordt in trekperiodes op allerlei plaatsen gezien: langs rivieren en plassen, maar ook aan de rand van de vijver in een stadspark. In de winter verblijven 20-50 oeverlopers in ons land (2013-2015). De waarnemingen in de winter nemen wel iets toe. (bron: sovon.nl)


Vooral in mei

De oeverloper is zoals de witgat een doortrekker én een wintergast. In de winter verblijft echter een veel lager aantal van de oeverloper (20-50) in ons land dan van de witgat (1.000-1.500). De oeverloper is veel meer een doortrekker. In de Dongevallei zijn geen winterwaarnemingen gedaan van de oeverloper. De meeste waarnemingen waren in mei. In de meimaanden verspreid over de gehele tellingenreeks zijn opgeteld 54 oeverlopers waargenomen. Het totaal aantal waargenomen oeverlopers bedraagt 75. Zie figuur 60. Dat de voorjaarstrek bij veel trekvogels sneller en meer geconcentreerd verloopt, is een bekend feit. Zo ook bij de oeverloper, blijkt uit verzamelde gegevens. Bij de najaarstrek gaat het gewoonlijk om meer exemplaren dan in het voorjaar. In de Dongevallei is dit niet het geval. Wel verloopt de najaarstrek hier meer gespreid, van juni tot half augustus. Overlap tussen de voorjaars- en de najaarstrek is niet vastgesteld in de Dongevallei. In alle maanden juni zijn geen oeverlopers waargenomen. In een vergelijkbare tellingenreeks in het Noorderbos bij Tilburg is wel een lichte overlap vastgesteld; de waarneming van één oeverloper in juni. Het totaal aantal waarnemingen is daar eenderde lager.


    Figuur 60: alle waarnemingen (75) van oeverlopers per jaar met het totaal boven de kolom.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



maandag 19 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Witgat

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Witgat
Tringa ochropus



Witte vlekjes op de vleugels

De witgat is een kleine, tamelijk schuwe steltloper. Hij is elegant en heeft een middellange grijszwarte snavel. Hij is een gedrongen vogel. De poten zijn grijs tot grijsgroen en kort, waardoor hij kleiner lijkt dan de bosruiter. Het verschil met deze soort is de onderzijde van de vleugels. Bij de bosruiter is deze wit. De vleugels van de witgat zijn aan beide zijden zwart en steken duidelijk af tegen de witte stuit, het ’wit gatje’. Dit wordt nog benadrukt door de zwarte strepen aan het einde van de staart. Als je wat geluk hebt en de witgat niet direct opvliegt, kun je de prachtige tekeningen op de vleugels zien. Met de zon erop lijken de witte vlekjes op de donkere vleugels net kleine diamantjes. Prachtig. De totale indruk van de witgat is een zwart-witte vogel, zeker tijdens donkere dagen.


Vooral een doortrekker

De witgat broedt niet in Nederland. Uit het verleden zijn wel incidentele broedgevallen bekend. Hij is in ons land vooral een doortrekker en een wintergast in beperkte aantallen (1.000-1.500 in de periode 2013-2015). De verspreiding over het land wisselt met de weersomstandigheden, omdat dan de foerageermogelijkheden (slibranden) variëren. Langs de rivieren en in andere natte streken is de concentratie het hoogst. De witgat kan echter overal opduiken (bron: sovon.nl). Hij is, in lage aantallen, een regelmatig waargenomen vogel in de omgeving van Tilburg tijdens de voorjaars- en de najaarstrek en soms in de winter.



Wintergast en doortrekker in de Dongevallei

De witgat is maar een beperkt aantal malen waargenomen in de Dongevallei. Tweemaal in de nazomer van 2004 (jul-aug) en een-maal in 2007 (apr), 2009 (apr), 2010 (jan), 2014 (jun), 2015 (nov), 2016 (feb) en in 2018 (jul). Over de verschillende jaren ontbreekt hij In maart, mei, september, oktober en december. Verspreid over de gehele tellingenreeks is hij wel tijdens alle seizoenen meerdere malen waargenomen. Het beperkte aantal waarnemingen (9) kan niet echt leiden tot een analyse.



Deze slikvlakte is alleen bij droogte beschikbaar voor steltlopers om te foerageren.
Dit meest noordelijke teldeel is voor wateraanvoer afhankelijk van regen.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



woensdag 14 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Groenpootruiter

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Slikranden waar steltlopers foerageren tijdens de trekperiodes zijn zeldzaam.
Alleen in droge periodes vallen beperkte delen, zoals deze, droog in de Dongevallei.



Groenpootruiter
Tringa nebularia 


De groenpootruiter is een middelgrote ranke steltloper die hoog op de poten staat. Hij heeft ook echt groene poten, die in de winter wat meer grijs zijn. De grote witte wig op de rug en de witte flanken, die scherp afsteken tegen de donkere vleugels, zijn duidelijke kenmerken. De groenpootruiter broedt niet in Nederland.


Tijdens de voorjaars- en najaarstrek zijn groenpootruiters uit Noord-Europa en Rusland in Nederland te zien. Tijdens zachte winters blijven kleine aantallen hier hangen, ook in de zomer. De groenpootruiter overwintert voornamelijk in West-Afrika maar ook in kleine toenemende aantallen in Zuidwest- en West-Europa. In Nederland gaat het in de winters van 2013-2015 om 20-30 exemplaren. (bron: sovon.nl).


Viermaal is één groenpootruiter in de Dongevallei gezien tijdens een onderbreking van zijn trektocht. Dat is tweemaal één exemplaar in mei en september 2004. En het voorjaar van 2009 is ook tweemaal één groenpootruiter gezien in april en in mei.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



dinsdag 13 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Tureluur

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen






Tureluur
Tringa totanus



De tureluur is een middelgrote steltloper met lange rode poten en een flinke snavel die aan de basis oranjerood is. Het verenkleed is aan de bovenzijde donkerbruin met onregelmatige tekeningen en aan de onderzijde licht. In de winter is het verenkleed egaler grijsbruin. De tureluur heeft een witte eindband aan de vleugels. Hij houdt de vleugels even opgeheven na het neerstrijken.


De in Nederland broedende tureluurs trekken al in juli weg om te overwinteren in Spanje, Portugal en Noord- en West-Afrika. Tijdens de trektijd en in de winter zijn hier tureluurs uit Engeland, IJsland en Scandinavië. Ze verblijven voornamelijk aan de kust. De landelijke broedpopulatie is sinds 1990 met circa 20% afgenomen en ook van de winterpopulatie is een dalende trend vastgesteld. De laatst verzamelde gegevens (2013-2015) laten een broedpopulatie van 17.000-20.000 paren en zien en in de winter komen de aantallen op 7.700-11.000 exemplaren uit. (bron: sovon.nl).


Op donderdag 14 september 2006 - in de nazomer wanneer een deel van de broedvogels wegtrekt - is een tureluur in de Dongevallei gezien.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


maandag 12 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Wulp

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen





Wulp
Numenius arquata



De wulp is de grootste steltloper van Europa. Het is een forse vogel met een bruin gevlekt verenkleed en een grote naar beneden gebogen snavel. De wig, de witte vlek op de rug, is in de vlucht goed te zien. Vaak klinkt dan ook de jodelende roep of een fragment daarvan. De in Nederland broedende wulpen trekken in het najaar naar Engeland of Zuidwest-Europa. Ze worden vervangen door grote aantallen uit het Noordoosten. Deze trekken in de winter, afhankelijk van de weersomstandigheden, deels door en keren in januari en februari weer terug.


Heide-, duin en hoogveengebieden zijn door broedende wulpen ondertussen verlaten, voornamelijk door voedseltekort en predatie. Sinds het begin van de twintigste eeuw zijn veel wulpen naar cultuurland verhuisd, wat ze gevoelig maakt voor de intensivering van de landbouw. Landelijk gezien neemt de wulp in aantallen af. De huidige (2013-2015) Nederlandse populatie bestaat uit 3.900-4.800 broedparen en de winteraantallen bedragen 160.000- 200.000 stuks. (bron: sovon.nl)

Op zaterdag 12 oktober 2013 zijn eenmalig twee wulpen in de Dongevallei aangetroffen.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



zondag 11 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Grutto

 



   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Grutto
Limosa limosa



De grutto is een elegante grote steltloper (40-44 cm) met een lange rechte snavel, lange zwarte poten en een lange nek. In het voorjaar zijn de kop, de hals en de borst bruinrood. De buik is wit met donkere banden. De rug is grijsbruin gevlekt. Met zijn ver buiten de staart uitstekende poten en zijn luide grutto-grutto roep is hij een ongekend mooie weidevogel. Ook rondom Tilburg waren eens vele gebieden waar hij een geschikt leefgebied vond.


De in Nederland broedende grutto brengt de winter door in het zuidwesten van Europa of in het westen van Afrika. Hij keert al vroeg terug, soms al begin februari, afhankelijk van de weersomstandigheden. In augustus verlaat hij Nederland weer. De Nederlandse broedpopulatie met 120.000 broedparen rond 1975 is flink gekrompen. De laatste landelijke tellingen (2013-2015) brengen aan het licht dat nog 31.000-38.000 broedparen ons land bevolken. Wijzigingen in de agrarische sectoren, vroeg maaien, ontwateren en ook verstedelijking is steeds meer funest voor de grutto. Geschikte broedarealen zijn sterk afgenomen. Ondanks de sterke afname is de Nederlandse populatie de grootste binnen Europa. Verder zijn Rusland, Wit-Rusland en de Oekraïne belangrijke broedgebieden van de grutto.


In het meest zuidelijke teldeel van de Dongevallei is op zaterdag 5 maart 2006 eenmalig één grutto waargenomen. Het tegen de Spoorlijn Tilburg-Breda liggende deel is in die periode het meest open. Aan de andere zijde van de Spoorlijn is nog niet gebouwd en braakliggende gronden flankeren het gebied. Afgaande op het geluid is één vogel genoteerd. De aanwezigheid van meerdere exemplaren in de omgeving is aannemelijk.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



donderdag 8 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Houtsnip




   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen






Houtsnip
Scolopax rusticola


Zo goed als onzichtbaar

Gewoonlijk komt de houtsnip pas in beeld als hij wordt opgeschrikt en met suizende vleugelslagen wegvliegt. Het rechtuit zonder wendingen uit beeld verdwijnen, onderscheidt hem van de watersnip. Bij goed zicht maken ook de grote ogen, het grotere formaat en de dwarsstrepen op de kop het verschil met de watersnip. De houtsnip is een gedrongen steltloper op korte poten met een zeer lange snavel en hij is groter dan een kievit. Er is enigszins een overeenkomst met deze soort wanneer je naar de brede afgeronde vleugels kijkt. Het verenkleed van de houtsnip is aan de bovenzijde roodbruin en aan de onderzijde beige met overal strepen en vlekken. Het biedt de vogel - zoals ook de watersnip - een volmaakte camouflage, maakt hem zo goed als onzichtbaar.







Houtsnippen zijn op deze en gelijkende locaties gezien, meestal aan de rand van begroeiingen.




Ook in de stad

De houtsnip broedt in bossen van behoorlijke afmetingen en met open plekken en een humusrijke, natte bodem. De droge bossen op de zandgronden zijn minder talrijk bezet. De Nederlandse broedvogels (2.200-3.500 broedparen) trekken waarschijnlijk weg naar Zuidwest-Europa of de Britse Eilanden. Houtsnippen uit o.a. het noorden en oosten van Nederland, Finland, Zweden, Wit-Rusland en Rusland overwinteren hier. Het aantal overwinteraars is moeilijk in te schatten omdat het afhankelijk is van de winterse omstandigheden in de broedgebieden en de daartussen liggende gebieden. De winteraantallen zijn toegenomen en bedragen tussen de 2.000 en 10.000 in de periode 2013-2015. Buiten het broedseizoen heeft de houtsnip in Nederland ook een voorkeur voor bossen, maar duikt hij soms op onverwachte plaatsen op, zoals in tuinen in de stad en in de Dongevallei. (bron: sovon.nl)

De houtsnip is in de totale tellingenreeks in de Dongevallei acht keer waargenomen, steeds solitaire exemplaren. Ze zijn allemaal binnen de winterperiode van begin november tot half februari aangetroffen. Geen vaak geziene gast maar door zijn plotselinge vlucht altijd wel een zeer memorabele.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


woensdag 7 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Watersnip

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Watersnip
Gallinago gallinago - broedvogel


Zigzaggend uit beeld

Een kleine vogel met een erg lange snavel die in een natte omgeving plotseling op korte afstand voor je opvliegt, is gewoonlijk een watersnip. Hij foerageert graag aan de randen van ondiep water met begroeiing. De vogel blijft lang zitten en komt dan onverwachts uit het niets te voorschijn. Plas-dras gebieden zijn ideaal voor de watersnip. Met zijn lange snavel heeft hij natte zachte gronden nodig om in te boren. Door de sterk gereguleerde waterhuishouding zijn die in de Dongevallei een groot deel van het jaar te vinden. Lokaal ontwikkelen zich dan ook tapijten van veenmossen. Het waterpeil is vrij stabiel en alleen in warme droge zomers drogen sommige delen op. De watersnip maakt raspende geluiden bij het opvliegen en verdwijnt in een snelle en onregelmatige vlucht zigzaggend uit beeld. Als de waarnemer snel reageert, ziet hij mogelijk het oranje in de staart. Bij het bokje, dat op de watersnip lijkt, ontbreekt dat. De houtsnip vliegt in één rechte lijn direct weg. Het uiterlijk van de watersnip is goed gecamoufleerd. Bruin met gele strepen over de kop en de rug maken de vogel nagenoeg onzichtbaar als hij door het slib met schaarse begroeiing scharrelt. De poten zijn kort en grijsgroen. De lengte is 23-28 cm met een lange roodbruine snavel. De onderzijde van de watersnip is wit met donker gestreepte flanken.




Veel doortrekkers maar weinig broedvogels

In Nederland broeden de laatste jaren maar een beperkt aantal watersnippen: 1.000-1.500 paren. Nederlandse broedvogels trekken weg naar Noord-Afrika en Engeland. Grote aantallen watersnippen uit Noord- en Oost-Europa trekken door ons land en blijven vaak lang hangen. Ze foerageren in moerassige gebieden, zolang het niet vriest. Bij vorst zoeken ze open water op of trekken weg. In de winter verblijven 10.000-20.000 watersnippen in Nederland. Ooit was er een forse broedvogelpopulatie in Nederland. Rond 1970 telde die 10.000 broedparen en is nu gedecimeerd. De soort is uit grote delen van het land verdwenen. In 2010 was de watersnip in veertien landen van de Europese Unie nog een bejaagbare soort. Waarschijnlijk minder in aantal maar in Frankrijk en Ierland wordt nog steeds op watersnippen geschoten. (bron: sovon.nl)


Stabiel in de Dongevallei na forse daling

De allereerste telling op 11 januari 2004 was meteen goed voor 21 watersnippen. De winter is, inclusief een deel van het najaar en het voorjaar, de periode dat de meeste watersnippen in de Dongevallei gezien worden. Nou ja gezien, meestal opgestoten als je dicht in de buurt van de voedsel zoekende vogel komt. Slechts enkele keren is de watersnip op zicht - door het zoeken met een verrekijker - ontdekt. Dit maakt duidelijk dat de werkelijke aanwezigheid in de Dongevallei veel hoger is. Een aanzienlijk deel van het gebied is onbegaanbaar, te nat en erg ruig. De landelijke afname van de watersnip is ook zichtbaar in de totalen in de Dongevallei, zie figuur 58. De afname van watersnippen in de Dongevallei heeft ook te maken met het begroeid raken van het gebied. Na een diep dal in de jaren 2010 & 2011 is de populatie redelijk stabiel geworden.


     Figuur 58: alle waarnemingen (1.098) van watersnippen per jaar met de totalen boven de kolom.


Prachtige vogelsoort in een woonwijk

Vanaf het begin van de tellingenreeks in de Dongevallei heb ik me verbaasd over de aanwezigheid van deze prachtige vogelsoort midden in een woonwijk. Dat is bijzonder maar ook zeer verklaarbaar. De watersnip foerageert op de tast in de bovenste laag van een zachte natte bodem. Zijn menu bestaat uit kleine ongewervelde dieren: insecten en hun larve, wormen, kleine kreeftachtige, slakjes en spinnen. Ook eet hij plantaardig materiaal, vooral zaden. Natte randen en plas-dras situaties worden door de stuwen van Waterschap Brabantse Delta in stand gehouden. Het water in de Reeshof wordt in droge periodes zo lang mogelijk vast gehouden. Door pompen gaat het op enkele plaatsen terug de Dongevallei in om pas na een gang door het gebied en andere delen van de Reeshof via het Wilhelminakanaal weg te vloeien. Het tweede voordeel voor de watersnip, en veel andere vogelsoorten, is het afgesloten karakter van het gebied. Ten behoeve van de grote grazers is rondom de Dongevallei een afrastering geplaatst. Alleen het meest noordelijke deel is buiten het broedseizoen voor het publiek toegankelijk.



     Figuur 59: alle waarnemingen van watersnippen per maand met het totaal boven de kolom.


Twee territoria

Van mei tot en met augustus zijn de aantallen erg laag. Zie figuur 59. In veel jaren worden dan ook geen watersnippen in het voorjaar en de zomer aangetroffen. In de beginperiode van de tellingenreeks zijn in twee jaren voldoende waarnemingen gedaan om een territorium vast te stellen. In 2004 en in 2006 kon volgens de richtlijnen van het BMP (Broedvogel Monitoring Project) van Sovon één territorium worden vastgesteld.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl