zondag 4 juli 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Scholekster

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 



Ad Kolen






























Scholekster
Haematopus ostralegus - broedvogel


Te-piet te-piet

De bijnaam van de scholekster - bonte piet - wijst op twee kenmerken van deze typische steltloper. Bont slaat op het verenkleed, wit van onderen en op de bovenzijde afwisselend zwarte en witte delen; de oranjerode snavel en rozerode poten maken de vogel echt ’bont’. Paartjes en ook kleine groepen kunnen gezamenlijk eindeloos ’te-pieten’, een sociaal - niet helemaal duidelijk - gebeuren. Het valt niet erg op in het bonte geheel, maar de volwassen scholekster heeft in de winter een witte keelband. De jonge vogel heeft dat ook. De juveniele scholekster valt daarnaast geruime tijd op door de vale poten en de snavel met een donkere punt.


Van meer terug naar minder

De gehele Waddenzee is het belangrijkste overwinteringsgebied van de scholekster naast de Nederlandse en de andere Europese deltagebieden. Mosselen, kokkels, nonnetjes en wormen vormen het voornaamste voedsel. Van 1980 tot 1990 overwinterden er zo’n 260.000 scholeksters in de Waddenzee. Daarnaast is de Delta ook een belangrijk overwinteringsgebied. De scholekster is halverwege de vorige eeuw in het binnenland gaan broeden in allerlei natte omgevingen. In de 20e eeuw zijn de aantallen broedvogels zeer sterk toegenomen van 43.000-50.000 broedparen (1973-1977) naar 80.000-130.000 paren (1998-2000). Daarna is echter een daling ingezet waarbij het aantal broedparen in 2009 afnam naar 65.000-87.000. De oorzaken van de afname zijn divers. Er is veel broedareaal verloren gegaan door de Deltawerken en de intensieve visserij naar onder andere kokkels heeft de aantallen flink doen afnemen. Naast de slechte voedselsituatie in de Waddenzee zijn de intensivering van het boerenbedrijf in binnendijkse broedgebieden, verruiging van kwelders en toenemende predatie door vossen belangrijke oorzaken. Buitendijks broedende scholeksters hebben ook steeds meer last van het overspoelen van hun nesten door het toenemende aantal zomerstormen. Scholeksters zijn dus zowel in de broedtijd als in de winter in de problemen geraakt. Broedvogels brengen vooral in het intensief gebruikte boerenland te weinig jongen groot, terwijl overwinteraars kampen met voedselgebrek. De huidige landelijke populatie (2013-2015) is teruggelopen tot 35.000-43.000 broedparen en een winterpopulatie van 170.000-190.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)


Om te broeden in de Dongevallei

De scholekster verblijft voornamelijk in de Dongevallei om te broeden en de jongen groot te brengen. Hij overwintert in grotere meer open gebieden richting Zeeland en verder langs en in de buurt van de Hollandse kusten. Hij arriveert hier wel vroeg. Al begin februari wordt de eerste gezien en de laatste blijft tot half augustus. De meeste komen echter pas de tweede helft van februari en begin maart aan. De aantallen liggen dan hoger dan het aantal broedende scholeksters in de Dongevallei. Een deel van deze ’vroege vogels’ vliegt door naar andere broedgebieden. De aantallen lopen per jaar ver uiteen en variëren van 1 exemplaar tot 37 exemplaren op zaterdag 14 maart 2009.



      Figuur 53: alle waarnemingen (784) van scholeksters per jaar met het totaal boven de kolom.


Wisselend beeld

Het overzicht van alle opgetelde waarnemingen in figuur 53 geeft een tamelijk wisselend beeld weer. Alleen de aantallen in de laatste vijf jaren zijn wat meer stabiel met een licht dalende trend. Deze wisselende aantallen hebben meerdere oorzaken. Naast de doortrekkende ’vroege vogels’ wisselen de aantallen waargenomen jonge vogels ook sterk per jaar. Het aantal broedende scholeksters was met 1 paar stabiel laag en is gestegen tot 3 paren de laatste vijf jaren. Zie figuur 54. In deze laatste periode broeden gewoonlijk ten minste twee paren op de platte daken van de in het gebied staande woningen. Daardoor zijn de broedparen goed te lokaliseren. Op de bodem van een eiland in de plas aan de Reuverlaan zijn ook broedgevallen vastgesteld. Tijdens nagenoeg alle jaren is er tenminste één broedsel succesvol geweest. In dit smalle langgerekte gebied kom je in het voorjaar al snel in de buurt van rondlopende juveniele scholeksters. De oudervogels reageren fel door te alarmeren waardoor de jongen zich niet meer laten zien, vooral als ze nog niet vliegvlug zijn.



     Figuur 54: alle vastgestelde territoria (30) van scholeksters per jaar met het totaal boven de kolom.


Veranderingen in het gebied

De geleidelijke veranderingen in het gebied dragen bij aan de (on)zichtbaarheid van de scholekster, van zowel adulte als juveniele vogels. De bomen die zijn blijven staan, nemen in volume en hoogte toe. Ze beperken de openheid van het gebied, die weidevogels als de scholekster prefereren. Door het gefaseerd maaien van de overige delen blijft een deel van de hogere begroeiingen staan. Het dichter worden van het landschap doet de scholekster uitwijken naar in de buurt gelegen meer open agrarische gebieden om te foerageren. De veilige broedlocaties op de daken blijven waarschijnlijk intact.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl