zondag 21 november 2021

Noorderbos Nestkastonderzoek OPEN verslag 2021



























Noorderbos Nestkastonderzoek OPEN


Verslag 2021 door Ad Kolen

Koolmees gematigd, pimpelmees grijpt zijn kans.



De letters van het nestkastonderzoek OPEN staan voor Onderzoek, Processierupsbeperking, Educatie en Noorderbos. Het onderzoek heeft een OPEN karakter. Alle verzamelde gegevens worden zo veel mogelijk gedeeld. Al deze doelstellingen zijn naar tevredenheid uit de veren gekomen in 2021.


Dit jaar zijn vanaf 8 april wekelijkse nestkastcontroles uitgevoerd. Tijdens iedere controle worden alle details zoals de vorderingen van de nestbouw, het aantal gelegde eieren, het aantal aanwezige nestjongen en de uitgevlogen vogels genoteerd. Alle details zijn vastgelegd ook als het om dode of geroofde jongen en eieren gaat. Alles is uitgevoerd volgens de richtlijnen van het Meetnet Nestkaarten van Sovon. Van de 60 in 2021 in het Noorderbos aanwezige nestkasten zijn er 53 door 4 verschillende vogelsoorten bezet. De bezettingsgraad van de nestkasten in 2021 is lager (88%) dan in 2020 (96%).




Koolmees

De koolmees is nog steeds de meeste in nestkasten broedende vogel in het Noorderbos. Hij bezet er 28 in 2021. Dat is 53 % van alle bezette nestkasten tegen 79% in 2020 (in 34 nestkasten). In 2020 zijn uit de 346 eieren van de 34 eerste legsels en 1 tweede legsel in totaal 283 jonge koolmezen uitgevlogen (82% van de gelegde eieren). In 2021 zijn uit de 273 gelegde eieren van het eerste legsel 213 jonge koolmezen uitgevlogen (78%). In 2021 zijn 11 tweede broedsels bij koolmezen aangetroffen. Daarvan mislukten er 7. Uit de 76 eieren zijn 29 jongen uitgevlogen (38%). Uit het totaal aantal (349) door koolmezen gelegde eieren in 2021 zijn 242 koolmezen uitvlogen (69%). Het beduidend lagere aantal uitgevlogen jongen in 2021 is vooral veroorzaakt door vele tweede broedsels met een de lage uitkomst.



Een pimpelmees op eieren, de meest succesvolle vogel in 2021.


Pimpelmees

Het broedseizoen van 2020 was niet erg succesvol voor de pimpelmees. Zeven pimpelmeesparen produceerden gezamenlijk 88 eieren waar uit 51 jongen uitvlogen (58%). Dit jaar (2021) pakt heel anders uit.

De bijgeplaatste nestkasten en aanpassingen aan de invliegopeningen geven de minder dominante pimpelmezen meer ruimte. Het aantal bezette nestkasten stijgt van 7 naar 22. De eerste legsels produceren in totaal 234 eieren waar uit 212 jongen uitvliegen, dat is 91% van de gelegde eieren. Met de tweede broedsels erbij is het percentage uitgevlogen jongen 86%. In alle opzichten betere resultaten voor de pimpelmees in 2021. Voedselgebrek lijkt voor deze soort niet te bestaan in 2021.



Een succesvol pimpelmeesnest met 3 juist uitgekomen jongen en nog 10 eieren die ook uitkomen en uitvliegen.


Spreeuw en boomklever

Naast de mezen hebben spreeuwen 3 legsels groot gebracht. Uit 16 eieren, vliegen 15 jonge spreeuwen uit. Een paar boomklevers is goed voor 3 uitgevlogen jongen uit 5 eieren. Beide soorten vinden een broedplek in een nestkast waarvan de invliegopening door een grote bonte specht is uitgehakt.


Jonge spreeuwen

Bonte vliegenvanger
De bonte vliegenvanger behoort voor zover bekend niet tot de broedvogels van het Noorderbos. Tijdens een controle op 15 april is een bonte vliegenvanger gezien op de daken van meerdere nestkasten. Tijdens het daarop volgende bezoek op 23 april 2021 is in 2 nestkasten een dode mannelijke bonte vliegenvanger gevonden, naast een broedende koolmees. Beide vliegenvangers zijn dood gepikt, gezien de verwondingen aan de kop. Triest, terwijl in de omgeving nog meerdere nestkasten onbezet zijn.


Details

In 2021 is vastgesteld dat de aanwezigheid van bezette nestkasten in het Noorderbos het aantal eikenprocessierupsen in de directe omgeving heeft beperkt. Op grotere afstanden is er geen verschil vastgesteld.


De wat lagere resultaten en bezetting van de nestkasten dit jaar ten opzichte van het voorgaande jaar is het gevolg van het koude voorjaar. Het daardoor veroorzaakte voedselgebrek is vooral voor de koolmees van invloed. Voornamelijk op de vervolglegsels. Een verslag met meer details verschijnt in de nieuwsbrief vogelsenzo nr. 43 stuur een e-mail naar adkolen@kpnmail als je die wilt ontvangen.





donderdag 18 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Naschrift



Naschrift

Nieuwsgierigheid

’Leuke’ niet algemene vogelsoorten, zoals de kleine plevier, de ijsvogel en de watersnip, trekken al gauw je aandacht als vogelaar, zeker als het in een geheel nieuw gevormde omgeving is. Enkele bezoeken in de jaren 2001 en 2002 zijn de aanleiding geweest om de Dongevallei nader te gaan bekijken. Een eerste wandeling binnen de omheiningen in het voorjaar van 2003 geeft al een beeld van het gebied. De plassen en moerassen, diep en ondiep, opkomende en plaatselijk nog ontbrekende begroeiingen garanderen een grote diversiteit aan vogelsoorten. Deze eerste kennismaking wekte mijn nieuwsgierigheid op. Welke vogelsoorten komen er nog meer voor gedurende het jaar? Welke komen er tot broeden? Welke soorten komen er bij als het gebied zich verder ontwikkelt? Welke vallen er af? Hoe zullen de verhoudingen in aantallen gaan verlopen? En nog tal van andere vragen kwamen bij me op. De manier om er achter te komen is zelf op onderzoek uitgaan. Dus: een plan opgezet, de route bepaald, een telmaat gezocht en aan de slag.




Veel gebeurtenissen en veranderingen

Terugkijkende vanaf de eerste prille stappen is er veel gebeurd in de Dongevallei. Hoewel de telronden gericht zijn op het waarnemen van de aantallen en het gedrag van vogels, heb ik ook oog gekregen voor het wel en wee van de overige flora en fauna en de ontwikkelingen van het landschap. Vooral in de zuidelijke delen is bij aanvang van de tellingenreeks de bodem op veel plaatsen nog kaal of schaars begroeid. Deze voedselarme situatie is tijdens de inrichting van het gebied door het afgraven van de bodem ontstaan. De pionierssituatie staat alleen al door natuurlijke successie onder druk. Vele soorten mossen en korstmossen vormen als eerste een prachtige afwisseling in vorm en kleur op de veelal onbegroeide bodems. Het inventarisatieonderzoek ‘De mossenflora van de Dongevallei Tilburg’ (C. Buter, 2009) geeft aan: “De mossenflora in de Dongevallei kan en zal veranderingen ondergaan, zulks alleen al vanwege de successie. Daarnaast kunnen ook onvoorziene meteorologische en/of milieueffecten hierbij een grote of zelfs bepalende rol spelen.” De wereld van de planten is niet mijn expertise maar met mijn bescheiden kennis op dat gebied zie ik wel dat voornoemde feiten invloed hebben op de plantenwereld in de Dongevallei. De effecten van voedselarme pionierssituaties, zoals het verschijnen van moeraswolfsklauw, kleine zonnedauw, tormentil, blauwe zegge en grote ratelaar heb ik zien afnemen of verdwijnen (de plantengroei in de vroege jaren van de Dongevallei is vastgelegd in ”Monitoring Dongevallei 2003-2006 IVN-I. Radstake”). Ook de gevlekte orchis komt door het op betreffende groeiplaatsen uitblijven van beheersmaatregelen nog nauwelijks voor. 



Gevlekte orchis.


Ondanks mijn beperkte aandacht voor de flora (tussen de vogeltellingen door) heb ik ook verheugende feiten vastgesteld, zoals de - tot zover - enige waarneming (2012) van de rietorchis in de Dongevallei. Leuke ervaringen zijn de opkomst van schrale ogentroost en echt duizendguldenkruid. Hoewel het duizendguldenkruid met zijn prachtige losse schermachtige bloeiwijze iets lijkt af te nemen, kunnen beide soorten zich goed handhaven. Ze zijn als typische soorten van de Dongevallei te bestempelen. Sinds 2015 heeft zich een - aanvankelijke onbekende - exoot gevestigd: de gele bieslelie. Vanuit lage natte delen heeft het invasieve plantje zich over grote delen van de Dongevallei verspreid, waarschijnlijk vooral via de maaimachines. Ook op hogere iets droge delen komt de soort nu voor.




Bij de aanvang van de tellingenreeks is de bodem in het zuidelijk deel nog grotendeels kaal,
 ruighaarmos is een van de eerste bodembedekkers.


Successie en ganzen

Het verdichten en voedselrijker worden van de bodem van de Dongevallei heeft meerdere oorzaken. De successie, de opeenvolging van plantengroei, is er één van. Het beheer is gedeeltelijk gericht op het openhouden van het gebied. De constante door stuwen en pompen geregelde waterstand, ook van de aangrenzende bodems, vormt een goed substraat voor het opschot van talloze berken en zwarte elzen. Bij de zeer noodzakelijke beheersmaatregelen blijft, ondanks het afvoeren, nog veel van de gehakselde begroeiing liggen. Het afzetten van opschot verdicht de plantengroei en de restanten verrijken de bodem in een latere fase. Een belangrijk deel van de verrijking, en lokaal zelfs vermesting, van open gronden is en wordt nog steeds veroorzaakt door ganzen. 



Soepganzen.

De snelgroeiende populatie soepganzen lijkt aanvankelijk hét probleem. De groep soepganzen is ontstaan uit enkel losgelaten tamme ganzen. Voederingen door omwonenden houdt de populatie in stand. De aantallen soepganzen worden snel geëvenaard door de snel toenemende aantallen grote Canadese ganzen. Vanaf 2009 overtreffen deze de aantallen soepganzen en lopen de aantallen op tot meer dan 300 exemplaren tijdens één telling. Ze verblijven niet alleen op het water maar foerageren en rusten ook vaak op de aangrenzende oevers en in open delen. Ook in gebieden buiten de Dongevallei foerageren grote groepen Canadese ganzen en zij brengen van daaruit ook voedingsstoffen (mest) het gebied in. Soms zijn er weinig waarnemingen en een enkele keer ontbreekt de soort zelfs helemaal in de Dongevallei. De populatie is zeer wisselend - zie de verschillende overzichten.






Grote Canadese ganzen met jongen, talrijk uit het ei gekropen in de Dongevallei.


Globaal beeld


Om een globaal beeld te schetsen van de vogeltellingen in de Dongevallei van 2004 tot en met 2019 is het goed eerst wat cijfers op een rij te zetten. In de zestien jaren van de tellingenreeks zijn twee tellingen per maand uitgevoerd. Dat zijn 384 tellingen tijdens de eerste uren van de dag. Vanaf half maart tot half juli (het broedseizoen) is dat vanaf zonsopgang. De meeste tellingen liggen verspreid over de maand met een minimale tussenpose van 10 dagen, maar gewoonlijk liggen er 2 weken tussen. Het startpunt is steeds de brug over de Donge aan de Reuverlaan. Al die wandelingen langs de randen van het gebied leverden in totaal 159.963 waarnemingen van vogels op. Het gaat om 125 verschillende soorten vogels. Dat is gemiddeld bijna 78 vogelsoorten per jaar, variërend van 71 tot 85. Per telling komt dat op gemiddeld 33 vogelsoorten uit. Het hoogste aantal vogelsoorten is in de maanden maart tot en met juni gezien. In die periode, het broedseizoen, zijn alle vogels, dus ook de niet broedvogels, in het totaal meegenomen. Gedurende de tellingenreeks is een duidelijk stijgende lijn van de aantallen vogels vastgesteld. In het eerste teljaar 2004 waren er in totaal 8.165 waarnemingen van vogels; in het laatste teljaar 13.027. In de tussenliggende jaren schommelen de aantallen licht.


Braakliggende gronden grenzende aan de Dongevallei zijn in middels met huizen bebouwd.
Een aantal vogelsoorten is daardoor afgenomen of wordt niet meer waargenomen.

Top 5


Bovenaan de lijst met de meest waargenomen vogels staat de grote Canadese gans. Met in totaal 24.880 waargenomen exemplaren is dat geen verrassing. Hij staat ruim boven de wilde eend met 20.162 en de soepgans met 14.504 exemplaren. Ze komen alle drie uit de familie van de eendachtigen (Anseriformes). Ook op de vierde (kokmeeuw 12.365 ex.) en de vijfde plaats (meerkoet 10.535 ex.) staan vogels die aangetrokken worden door water. Dit is niet vreemd voor een zo waterrijk gebied waar nauwelijks verstoring door mensen plaatsvindt. Het succes van de rijkdom aan flora aan fauna is na de aanleg door mensen vooral te danken aan het ontbreken van mensen. In 2004 is het gehele telgebied met schrikdraad omheind om de grazers binnen te houden. Alleen het meest noordelijke deel vanaf de Mariadevonder is buiten het broedseizoen voor iedereen toegankelijk. Er komen niet heel veel mensen. Alleen als het water bevroren is, ontstaat er drukte. Geen betreding en geen honden betekenen geen verstoringen. De rust trekt allerlei soorten vogels aan en geeft ook de flora meer kansen. De Dongevallei blijft echter door zijn beperkte afmetingen, vooral in de breedte, een zeer kwetsbare omgeving.




Broedvogels

Van de broedvogels is ook een top 5 gemaakt. Bij de aantallen vastgestelde territoria staat de oeverzwaluw bovenaan met in totaal 315 zekere broedgevallen. De aanleg van de kunstmatige oeverzwaluwwand in 2013 bracht niet de verwachte broedzekerheid. Naast jaren met goede resultaten ontbreekt de oeverzwaluw door uiteenlopende oorzaken ook een aantal jaren als broedvogel. Op de tweede plaats staat de grote Canadese gans met 304 vastgestelde territoria gedurende de hele tellingenreeks. De meerkoet is het gehele jaar met flinke aantallen aanwezig en staat met 280 territoria op de derde plaats van de meest vastgestelde broedvogels. De wilde eend en de fitis staan respectievelijk op de vierde en vijfde plaats. Van 60 vogelsoorten is vastgesteld dat ze tot de broedvogels van de Dongevallei behoren. In totaal zijn dat 2.834 territoria. Van meer dan 40 vogelsoorten zijn gedurende de tellingenreeks 10 of meer territoria vastgesteld. Maar één of twee territoria zijn van 10 vogelsoorten bekend, waaronder de inmiddels in Nederland uitgestorven kuifleeuwerik (1) en de wielewaal. De laatste is hier waarschijnlijk niet echt tot broeden gekomen.



Met 315 vastgestelde territoria is de oeverzwaluw de meest voorkomende broedvogel in de Dongevallei.


Externe effecten

De veranderingen in de directe omgeving van de Dongevallei zijn een wezenlijke oorzaak van het afnemen van de aantallen en het verdwijnen van verschillende soorten vogels. Door verdere uitbreiding van de Reeshof met wijken als Koolhoven en Witbrand zijn verbindingen met omringende buitengebieden verbroken. De fazant en de torenvalk zijn mede daardoor uit de Dongevallei verdwenen. Ook bebouwingen op korte afstand, tot direct aan de grenzen van de Dongevallei, hebben een nadelig effect op het voorkomen van vogelsoorten als grasmus, bosrietzanger en spotvogel. Wijzigingen in het klimaat en veranderingen in de grootte van de populatie, zowel op lokaal als op Europees niveau, zijn van invloed en zichtbaar geworden in de Dongevallei.


Landschappelijke veranderingen

De landschappelijke veranderingen in de Dongevallei zijn ondertussen groot en gaan door. Het verdwijnen van pionierssituaties heeft invloed op de flora en fauna. Wat de vogels betreft, is de kleine plevier, een echte pionier, inmiddels uit het gebied verdwenen. Aanleg van een nieuw gebiedsdeel en gerichte beheersmaatregelen leidden even tot een opleving maar konden de soort niet behouden. Ook andere voortrekkers, zoals de roodborsttapuit en de blauwborst, behoren niet meer tot de jaarlijkse vogelpopulatie van de Dongevallei. Het waterniveau in de Dongevallei is sterk gereguleerd en vooral verbonden aan de loop door het woongebied de Reeshof. Kleinere delen zijn afhankelijk van regenval en laten soms fluctuaties in de waterstand zien. In het grootste deel van het telgebied zijn er slechts beperkte schommelingen (10-30 cm) in de waterstand en gewoonlijk wordt de stand weer snel op niveau gebracht. Ingrijpende veranderingen, zoals overstromingen en afkalving van oevers die zich gewoonlijk in natuurlijke situaties voordoen, komen in de Dongevallei niet voor. Door de inrichting en het beheer van het gebied en de omgeving verdwijnen de pionierssituaties langzaam. Ze kunnen alleen met ingrijpende maatregelen hersteld worden.




Blad van de zwarte els (Alnus glutinosa), de meeste talrijke boom in de Dongevallei verschijnt van zelf.


Toename bosvogels

De beheersmaatregelen in de Dongevallei zijn gericht op het openhouden van grote delen van het gebied. Bij het jaarlijkse afzetten zijn kleine delen ontzien en zijn eilandjes met begroeiingen ontstaan. Deze stukken worden weliswaar nu en dan ingeperkt, maar de bomen die er staan nemen in hoogte toe. Samen met andere stroken waar bomen kunnen doorgroeien en de bosvorming op het grote eiland bij de Reuverlaan ontstaan er sterke contrasten tussen hoog en laag. Begroeiingen van tussenliggende hoogtes van 1 tot 3 meter ontbreken in toenemende mate. Daardoor groeien de aantallen van de struweelvogels als roodborsttapuit, grasmus en tuinfluiter niet verder of nemen af. Soorten als kneu en fitis, die toch de voorkeur aan wat meer openheid geven, nemen af. Het aantal broedende fitissen vermindert, terwijl de tjiftjaf, die meer op bomen en bos is gesteld, duidelijk in aantal toeneemt. Ook andere op bomen en bos gerichte soorten als boomkruiper en gaai nemen toe en de grote bonte specht laat zich langzaam maar zeker ook meer zien.


Openheid herstellen en continueren

De bosvorming op het grote eiland noordelijk van de Reuverlaan is vooral voor bosvogels interessant. De in de beginperiode aangeplante bomen en struiken zijn nagenoeg allemaal verdwenen door de permanent hoge waterstand. Aan de oevers staan hier en daar wilgen maar het merendeel van het eiland is bedekt met hoog opgaande zwarte elzen en berken. De doorgroeiende bomen bieden op den duur mogelijk nestgelegenheid aan de aalscholver en/of de blauwe reiger. Beide soorten zijn in de Dongevallei voortdurend aanwezig en er is voldoende voedsel voor ze, dus wie weet. Een deel van de bomen op het eiland door laten groeien voor de vestiging van een broedkolonie is aan te bevelen. Verder zouden meer vogelsoorten van het eiland kunnen profiteren door meer openheid te creëren rondom de plassen en op het middendeel van het eiland, als ook meer geleidelijke overgangen van de begroeiingen vanaf de oevers, bij voorkeur helemaal rondom. Zeer aan te bevelen is meer openheid in het gebied om de grote plas zuidelijk van de Reuverlaan. Daardoor zouden akker- en weidevogels meer kansen kunnen krijgen. Deze soorten hebben het landelijk heel moeilijk. Het opnieuw kaal maken van het eiland in de plas zou scholeksters en kleine plevieren weer kansen geven om er te broeden. Ook het schiereiland kaal houden met zanderige delen zou goed zijn voor diverse vogelsoorten die het moeilijk hebben. Aan de randen van die omgeving rijzen bomen hoog op. Het creëren van geleidelijke overgangen en meer afwisseling is goed voor de struweelvogels. Boom gebonden vogels doen het landelijk goed en in het noordelijk deel van de Dongevallei liggen er al veel kansen voor deze groep vogels.


Conclusie

Een totaalbeeld schetsen van 16 jaar vogels tellen in de Dongevallei is niet eenvoudig. Vele factoren bepalen het beeld. De lange smalle vorm van de Dongevallei beïnvloedt de aanwezigheid van sommige vogelsoorten. De delen waar geen mensen komen, zijn voor een aantal vogelsoorten een veilige haven. Voor andere vogelsoorten liggen de gebieden te dicht bij menselijke invloedssferen. De grote Canadese gans is een soort die zich veilig voelt in de Dongevallei en er in grote aantallen broedt en ook rust. De groei van de broedpopulatie lijkt over de top te zijn. Onder druk gezet door de al jaren in de Dongevallei wonende vossenfamilie verspreiden de Canadese ganzen zich verder over de Reeshof. De ganzen hebben zich in hoge mate aangepast aan mensen en broeden op vele plaatsen in de verschillende wijken in de Reeshof.


Zoals eerder beschreven is het vrijwaren van betreding de bepalende factor in het voorkomen van de rijke flora en fauna in de Dongevallei. Het gevolg daarvan is een unieke situatie: in dit drukke stedelijke gebied zijn 125 verschillende vogelsoorten waargenomen, waaronder 60 soorten broedvogels. Met een doordacht beheer, gericht op een breed scala aan soorten flora en fauna, zal het gebied nog lang zijn waarde behouden. Hoewel de toestand van de Nederlandse en Europese natuur wel lichtpuntjes vertoont, staat het geheel zwaar onder druk. Langzaam maar zeker dringt het maatschappelijk bewustzijn door dat het zo niet verder kan. Nu nog daadwerkelijk er iets aan doen! Ik hoop die kentering in de Dongevallei en zeker ook daarbuiten nog te ervaren.






Hoop is leven !




Reacties naar adkolen@kpmail.nl




De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Rietgors

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Rietgors
Emberiza schoeniclus - broedvogel


De baardstrepen – wit bij de rietgorsman en beige bij de vrouw - zijn typerend voor gorzen. Baardstrepen zijn smal en lopen van de snavel schuin naar beneden. De rug van de rietgors heeft zwarte en bruine strepen in de lengte. De onderzijde is wit met op de borst donkere vlekken. De buitenste veren van de vrij lange staart zijn wit. Het mannetje heeft in het broedkleed een zwarte kop en een witte halsband. Het lichaam van de rietgors is langgerekt met een totale lengte van 15 cm. Het is een broedvogel van waterrijke gebieden met riet, struiken en ruigtes. Buiten het broedseizoen is hij ook op onverwachte plekken te vinden, zoals op stoppelvelden en op de heide.




Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de populatie rietgorzen duidelijk toegenomen en stabiliseert zich de laatste tien jaar. Volgens de Vogelatlas uit 2018, waarvoor de gegevens van 2013 tot 2015 verzameld werden, bestaat het broedvogelbestand uit 60.000-110.000 paren. In de winter zijn er 20.000-40.000 rietgorzen in Nederland. (bron: sovon.nl)









Figuur 156: alle waarnemingen (102) van rietgorzen per jaar met het totaal boven de kolom.


Waarom geen rietgorzen meer in de Dongevallei?

Hoewel er in de Dongevallei nooit flinke rietvelden zijn geweest, vinden we er nog steeds rietkragen. Er groeit nu minder riet dan in verleden. Wisselende natte vegetatie met riet, graspollen, biezen, lisdodde en veel pitrus was er volop in de eerste helft van de tellingenreeks. Meer opgaande begroeiingen hebben deze vegetatie verdreven. De grafiek in figuur 156 laat zien dat de rietgors in kleine aantallen aanwezig is tot ongeveer de helft van de tellingenreeks. Na 2012 is het nagenoeg afgelopen. Ook de broedvogels zijn vanaf 2012 verdwenen. Zie figuur 157. De geheel door stuwen en pompen gereguleerde waterhuishouding in de Dongevallei garandeert permanent vochtige delen, vaak plas-dras situaties. Daarnaast kan de rietgors zich ook aanpassen aan drogere biotopen om te broeden. Het is niet echt duidelijk waarom de rietgors niet meer in de Dongevallei wordt aangetroffen. Het gebied is sterk veranderd. Mogelijk is het huidige karakter van het gebied minder ideaal voor de soort. De Dongevallei is over de gehele lengte vrij smal en staat bijna overal in contact met woonomgevingen.












Figuur 157: alle vastgestelde (14) territoria van rietgorzen per jaar met het totaal boven de kolom.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




Foto 12 maart 2004: Aanvankelijk is er voldoende leefgebied voor de rietgors, natte ruigtes met riet.


woensdag 17 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 IJsgors

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



IJsgors
Calcarius lapponicus


Roodbruin opvallend

De ijsgors is een stevig gebouwde gors (14-15,5 cm) met een tamelijk korte staart. In de zomer heeft het mannetje een kenmerkende zwarte kop, hals en borst en een opvallende witte wenkbrauwstreep. Het onderlijf is verder geheel wit. Het vrouwtje is veel onopvallender getooid. Het roodbruin op de bovendelen is het meest opvallende in het verenkleed van beide geslachten wanneer ze in Nederland worden waargenomen.


Schaarse wintergast en doortrekker

De ijsgors bewoont de Arctische toendra’s rondom het noordpoolgebied. De nominaatvorm Calcarius lapponicus lapponicus broedt in Siberië (1 miljoen paren), Finland, Zweden en Noorwegen (320.000-960.000 paren). Een klein deel van de Scandinavische ijsgorzen trekt in het najaar naar West-Europa. Op West-Groenland en het aansluitende deel van Canada broedt de ondersoort Calcarius subcalcaratus lapponicus. Hiervan trekt een deel naar het Verenigde Koninkrijk en wellicht ook naar onze zijde van de Noordzee. In Nederland overwinteren ijsgorzen vooral in de kustgebieden. De ’Vogelatlas van Nederland’ (2018) spreekt van 100-600 wintergasten en 100-500 doortrekkers in de periode 2013-2015. In het verleden kwamen schattingen veel hoger uit: najaarstrek 40.000-60.000 exemplaren en de voorjaarstrek 2.000-5.000 volgens ’Vogeltrek over Nederland 1976-1993’ (R. Lensink, 2002). (bron: sovon.nl)


Onverwachte verschijning

Waarnemingen van ijsgorzen in het binnenland zijn niet algemeen, en zeker onverwacht in de Dongevallei. De soort is hier mogelijk vaker geweest (kleine opvliegende vogels in hetzelfde biotoop) maar waarschijnlijk niet herkend of niet met zekerheid gedetermineerd. In de Dongevallei zijn 3 waarnemingen met zekerheid vastgesteld, in totaal 10 exemplaren. De eerste waarneming was een zingende ijsgors op zondag 11 maart 2007 nabij het Oostburgpad in het zuidelijke deel. Het terrein is een zanderige vlakte, schaars begroeid, met aan de rand een klein veld met pitrus. De pollen staat ver uit elkaar met veel open ruimte ertussen. De vogel houdt zich daar zingende op maar het lied klinkt ook regelmatig vanaf een pitrusstengel. Zeker 15 minuten lang is steeds het korte zachte melodieuze liedje te horen. Bij de korte vluchten die de vogel maakt, zijn duidelijk het gedrongen postuur en de roodbruine vleugelbaan te zien.


Blijft terugkomen

Op zondag 25 maart 2007 verschijnen 2 ijsgorzen op dezelfde locatie. Van beide vogels valt al direct het stevig gebouwde korte lichaam op. Even later volgt een ontmoeting met nog 2 ijsgorzen, waarna de 4 vogels in noordoostelijke richting verdwijnen. Op 10 september 2010 zag ik waarschijnlijk ook ijsgorzen, maar kon ze toen niet met 100% zekerheid determineren. Ook in 2009 een flinke groep vogels gezien die me aan ijsgorzen deed denken. Op zaterdag 15 januari 2011 zie ik opnieuw 5 ijsgorzen, deze keer goed. Ook nu onverwacht, niet bedenkende dat ze hier weer kunnen verschijnen. De ijsgors verblijft vermoedelijk meer in het binnenland dan bekend is. Het groepje verplaatst zich steeds op de licht begroeide maar vooral kale bodem nabij de plas aan de Reuverlaan. Dit gebied is recentelijk heringericht. De ijsgorzen komen tot op korte afstand en laten zich goed bekijken. Dichtbij zie ik bij enkele exemplaren roodbruine vleugelbanen en warm roodbruin op de kop. Uiteindelijk valt ook een dunne witte vleugelstreep op, en nog een. Ze omzomen de roodbruine vleugelbaan. De dikke maar korte stevige snavel en de gestreepte flanken herken ik van de eerdere waarnemingen.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



dinsdag 16 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Appelvink

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Appelvink
Coccothraustes coccothraustes


De appelvink is een grote vinkachtige vogel (19 cm) met een stevige kop en een forse kegelvormige snavel. Het verenkleed is vooral bruin met een grijze band in de nek. De vleugels zijn donker met een grote witte baan er dwars overheen. Aan het einde van de staart bevindt zich een brede witte band. Ook de onderstaartdekveren zijn wit.


Na uitbreiding van het verspreidingsgebied en toename van de aantallen (1975-2000) kent Nederland 12.000-15.000 broedparen appelvinken in de periode 2013-2015. In Noord-Brabant is de soort relatief schaars. De verspreiding valt grotendeels samen met die van de grote bosgebieden. In oud gevarieerd loofbos en ook in gemengd bos voelen ze zich thuis. Onze broedvogels overwinteren hier of trekken weg naar het zuiden. In de winter komen de aantallen uit op 6.000-12.000 exemplaren. (bron: sovon.nl)


Op zondag 16 februari 2014 zijn eenmalig 2 appelvinken waargenomen in de Dongevallei.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl
























IJspret op 9 januari 2010.


De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Goudvink

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




Goudvink
Pyrrhula pyrrhula


Zowel mannetjes, vrouwtjes als jonge goudvinken hebben een vierkante witte stuit en een zwarte staart. Ook de onderstaartdekveren zijn wit. De roze borst van het mannetje is het meest opvallend. Mannetje en vrouwtje goudvink hebben beide een zwarte kop en dezelfde tekeningen over de rest van het lichaam. Het vrouwtje is van boven meer bruin dan het mannetje. De goudvink is een grote vinkachtige (17 cm) met een stevige en korte zwarte snavel. Het geluid van de goudvink lijkt op een menselijke fluittoon en is dan ook door sommige mensen goed na te doen.


De goudvink nestelt in bos- en parkachtige landschappen en laat zich in de winter ook in kleinschalig cultuurland en tuinen zien. Hij eet vooral zaden en bessen. In het voorjaar staan ook katjes van loofbomen, knoppen en uitlopende bladscheuten op het menu. De huidige (2013-2015) Nederlandse populatie bestaat uit 9.000-11.000 broedparen en 20.000-30.000 goudvinken verblijven hier in de winter. (bron: sovon.nl)

Op zaterdag 7 februari 2015 is eenmalig een goudvink waargenomen in de Dongevallei.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


maandag 15 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Barmsijs

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Barmsijs
Acantis flammea


De barmsijs, een kleine vinkachtige (13 cm), is altijd te herkennen aan het rode voorhoofd en de zwarte kin. Het verenkleed is gestreept, van boven grijsbruin en van onderen licht. De borst en keel van het mannetje zijn in het voorjaar en de zomer rozerood. Barmsijzen komen in Nederland in twee soorten voor. De kleine (Acanthis flammea cabaret) en de grote barmsijs (Acanthis flammea flammea) worden soms als verschillende soorten beschouwd; anderen houden het op ondersoorten. De twee soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. De door mij waargenomen vogels zijn als barmsijzen genoteerd.

Barmsijzen zijn vooral wintergasten en soms invasievogels die zich door wisselend aanbod van voedsel (berken- en fijnsparzaden) in de taiga naar het westen verplaatsen (bron: Vogelscherming.nl). Kleine barmsijzen komen in lage aantallen tot broeden in Nederland. Met het nodige voorbehoud is de populatie in de periode 2013-2015 op 100-170 broedparen geschat. De winterpopulatie in die periode is geschat op 1.000-5.000 kleine barmsijzen en 500-3.000 grote barmsijzen. (bron: sovon.nl)










Figuur 155: alle waarnemingen (161) van barmsijzen per jaar met het totaal boven de kolom.


Tijdens zes teljaren zijn in totaal 161 barmsijzen in de Dongevallei waargenomen. Zie figuur 155. In sommige jaren verblijft een groep enige tijd in het gebied. In januari, februari en maart van 2006 zijn 3 waarnemingen van achtereenvolgens 22, 20 en 20 barmsijzen gedaan. Het aantal van 4 waargenomen barmsijzen in 2017 bestaat uit 2 x 2 barmsijzen tijdens de tellingen in december. Alle overige waarnemingen bestaan uit groepen.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Frater

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen


Frater
Linaria flavirostris


De frater is een kleine vinkachtige (13 cm) met een tamelijk lange staart en een kleine snavel. Hij is onopvallend gekleurd met gestreepte bovendelen en flanken, en met lichtbruine tot geelbruine strepen op de vleugel. Een plaatselijke roze waas, warme kaneelbruine tinten op het verenkleed en de zeer kleine snavel zijn de kernmerken waaraan de soort te herkennen is. Het geluid is typisch en opvallend, anders dan van op hem lijkende soorten. De roze stuit van het mannetje is typerend in de zomer en minder opvallend in de winter. (bron: sovon.nl)


De frater broedt niet in Nederland. Hij is hier een doortrekker en wintergast in kleine aantallen. De winterpopulatie bestaat uit 1.000-4.000 (2013-2015) fraters. De geschatte doortrek is 500-2.000 (2008-2012).


De frater is tweemaal waargenomen in de Dongevallei in 2019. Op woensdag 23 januari verblijven 22 fraters in een berk en op dinsdag 3 september werden er 62 gezien.




Reacties naar adkolen@kpnmail.nl


zondag 14 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Kneu

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen

Kneu
Linaria cannabina - broedvogel



Kleurrijk ’kneutje’

De kneu is een kleine vinkachtige (13 cm) met een lange gevorkte staart. Hoewel meerdere ’vinken’ een gevorkte staart hebben is de inkeping bij de kneu beduidend opvallender. Als hij hoog zit, is dat een belangrijk determinatiekenmerk naast de geluiden en het verenkleed. In zijn eerste uitgave van ’Het Vogelboekje’ uit 1912 beschrijft Jac. P. Thijsse het ’kneutje’ als erg kleurrijk. Met enig voorstellingsvermogen compenseert de volgende beschrijving de toen nog te dure kleurenplaten: “Het mannetje heeft een prachtig karmijnrood voorhoofd en ook de borst is heel mooi rood. De rug is bruin, de onderzijde heel licht bruin, de vleugels donker met witte randen aan de handpennen, ook de staart is zwart met wit.

Het wijfje heeft geen rood, haar borst is bruingeel met donkere lengtestreepjes. In de winter hebben de veren brede grijze randen, zodat dan van het rood bij het mannetje niet veel te zien is. De snavel is loodkleurig.” In het verleden is de kneu veel gehouden als kooivogel vanwege het fraaie uiterlijk en de zang. De naam ‘kneu’ is klanknabootsend (onomatopee): de vogel is vernoemd naar zijn roep. Het ’kneuteren’ is een lang aanhoudend, stotterend liedje. Het is een snel mengsel van gevarieerdere rateltjes, trillers en heldere hoge fluittoontjes.


Afnemende Europese populaties

De kneu is een karakteristieke broedvogel van kleinschalige landbouw-, heide- en duingebieden. Ook dichtbegroeide moerasgebieden, jonge aanplanten en struikgewas in bebouwde omgevingen hebben zijn voorkeur. In zijn geschikte biotoop eet de - niet kieskeurige - kneu graag onkruidzaden. Om te nestelen moeten er ook struwelen of hagen zijn of dichte, liefst doornige, struiken. De kneu gaat in heel Europa in aantal achteruit, met Denemarken, Duitsland en Oostenrijk als koplopers. In Nederland is de populatie kneuen sinds 1990 met meer dan 60% gedaald. De laatste tien jaren treedt stabilisering of een licht herstel op. Het merendeel van de Nederlandse broedpopulatie trekt weg naar Zuidwest-Europa om te overwinteren. Naast de kleine aantallen inlandse broedvogels wordt de winterpopulatie gewoonlijk aangevuld door vogels uit Noord- en Oost-Europa. De huidige (2013-2015) broedpopulatie bestaat uit 30.000-50.000 broedparen. In de winter verblijven er 25.000-40.000 kneuen in Nederland. (bron: sovon.nl)









Figuur 154: alle waarnemingen (149) van kneuen per jaar met het totaal boven de kolom.


Dongevallei niet meer geschikt

De grafiek in figuur 154 laat een duidelijk dalende trend zien. Aanvankelijk was de Dongevallei een geschikte biotoop voor de kneu. Hij profiteerde tijdelijk van pioniersvegetatie en struikvorming, zoals vaak in natuurontwikkelingsgebieden. De openheid van zowel de bodem als van de gehele omgeving is sterk verminderd. Veel bomen, bosvorming en een dicht begroeide bodem heeft niet de voorkeur van de kneu. Daar vindt hij niet de onkruidzaden die hij voornamelijk eet. De redelijke aantallen in de eerste 2 teljaren nemen dan ook snel af. In de tweede helft van de reeks zijn er nog maar enkele schaarse waarnemingen geregistreerd. Ook met de vastgesteld territoria gaat het bergafwaarts. In totaal zijn in vijf jaren 9 territoria vastgesteld van de kneu: in 2004 (2), 2005 (3), 2006 (1), 2007 (2) en 2010 (1). Na 2010 komt de kneu als broedvogel niet meer voor in de Dongevallei.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl




zaterdag 13 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Sijs

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen





Sijs
Spinus spinus


Handige zaadeter

De sijs is een erg kleine vinkensoort (12 cm). Het verenkleed is groengeel met gele strepen op de vleugels. De vleugels zijn lang en de staart is kort. Het mannetje heeft een zwarte kruin en ook de kin is zwart. Het vrouwtje is wat minder opvallend gekleurd. Het is een handige zaadeter, die vaak ondersteboven aan elzenproppen en bij berkenzaden hangt. Als hij niet gestoord wordt, zoekt de sijs ook op de bodem naar zaden die onder elzen en berken liggen. De sijs heeft een snelle golvende vlucht. Een groep sijzen is te herkennen aan de bewegingen die de individuen in alle richtingen maken.


Vooral doortrekker en overwinteraar

Een beperkt aantal sijzen (300-500 paren) broedt in Nederland (2013-2015). De sijs komt niet als broedvogel voor in de Dongevallei. Hij broedt in grote sparrenbossen, voornamelijk op de Veluwe en in Drenthe. Als doortrekker en overwinteraar komt de sijs talrijk voor in Nederland: 100.000-300.000 exemplaren in de winter (2013-2015) en 50.000-200.000 als doortrekker (2008-2012). De aanwezigheid van de sijs in de winter wisselt sterk. Het toeval om juist wel of niet een groep sijzen te zien speelt daar ook een rol in. (bron: sovon.nl)














Figuur 152: alle waarnemingen (3385) van sijzen per jaar met het totaal boven de kolom.


Van stijgend naar onregelmatig

Die wisselvallige aanwezigheid van de sijs is goed terug te zien in het overzicht van alle waarnemingen per jaar in figuur 152. De aanvankelijk toenemende stijging van de aantallen is te danken aan het groeien van de bomen en de daarmee toenemende zaadvorming. In de tweede helft van de reeks zijn de aantallen veel onregelmatiger. De sijs is in de winterperiode erg mobiel. Hij doet ieder gedeelte van een geschikte biotoop aan, afhankelijk van rijpe zaden. De vorm en het formaat van de snavel zijn niet groot en sterk genoeg om zaden uit een gesloten kegel te halen. De waarnemingen van de sijs concentreren zich vooral op de eerste twee maanden van de verschillende jaren laat figuur 153 zien. In die periode is tweemaal een groep van ruim 200 sijzen gezien en op vrijdag 18 januari 2013 zelfs een groep van 340 exemplaren.











     Figuur 153: alle waarnemingen van sijzen per maand met het totaal boven de kolom.



Reacties naar adkolen@kpnmail.nl



donderdag 11 november 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Putter

 

   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen




                                  Putter
Carduelis carduelis - broedvogel


Distelvink

Door zijn kleurige uiterlijk lijkt de putter groter dan hij is. Met 12-13,5 cm lengte is hij kleiner dan de vink en de keep, beide 14-16 cm. Mannetje en vrouwtje putter zijn bijna identiek; de kop van het mannetje bevat wat meer rood. De putter is compact gebouwd met een grote kop en een lange puntige snavel. De onderzijde van het lichaam is bijna geheel wit met wat geelbruin op de flanken. De rug is geelbruin en verder is het verenkleed van de putter een kleurig palet van zwart, wit, geel en rood. De zang klinkt aangenaam. Het liedje is een aaneenschakeling van gevarieerde roepjes. Het is vooral een hoog gekwetter, prettig en levendig, met aan het einde vaak lage trillers. De wetenschappelijke naam van de putter ‘Carduelis carduelis’ betekent ‘op distels voorkomende vogel’. De vooral zaden etende putter wordt vaak op distels aangetroffen en Tijdens een telling eind december is het rond 09.00 nog maar amper licht, maar werd daarom in het verleden distelvink genoemd. De jonge putters wel erg mooi; de talrijke zwarte elzen spiegelen in het water. Dit meest noordelijke krijgen om op te groeien een meer eiwitrijk voedsel, zoals insecten. teldeel is bekend van de aantrekkingskracht die de elzen op zaadeters als putters en sijzen hebben. Soms verschijnen er ook barmsijzen en fraters.


























Tijdens een telling eind december is het rond 09.00 nog maar amper licht, maar wel erg mooi; de talrijke zwarte elzen spiegelen in het water. Dit meest noordelijke teldeel is bekend van de aantrekkingskracht die de elzen op zaadeters als putters en sijzen hebben. Soms verschijnen er ook barmsijzen en fraters.


Putters bezetten heel Nederland

Uit het begin van mijn vogelkijkcarrière (meer dan 35 jaar terug) herinner ik me dat de grens van het broedgebied van putters ten noorden van Tilburg in de buurt van Waalwijk lag. In die periode had Nederland twee min of meer gescheiden voorkomende putterpopulaties, bestaande uit twee ondersoorten. De Britse ondersoort Carduelis carduelis britannica broedde in het westen en zuidwesten van het land, in de duinen en ook op kleigronden. In de oostelijke en zuidelijke provincies ging het om de nominaatsoort Carduelis carduelis carduelis. In de periode van de eerste broedvogelatlas (1973-1977) is vastgesteld dat de Britse ondersoort zich had uitgebreid. Hij werd omschreven als vrij talrijk, de oostelijke als schaars tot vrij schaars. Het totale putterbestand is toen geschat op 3.000-4.500 broedparen. Daarna is de soort toegenomen. Rond 2000 is de verspreiding in het westen compleet. Ook Flevoland, Friesland en het rivierengebied zijn dan geheel bezet door putters. Tijdens de laatste atlasperiode (2013-2015) zijn 35.000-43.000 broedparen vastgesteld.
















De Zwarte els is inmiddels de meest talrijke boomsoort in de Dongevallei. Ook hier vanaf de Reuverlaan zijn in de winter vaak sijzen en putters te zien.


Er zijn geen putterloze regio’s meer in Nederland. Naast de aanhoudende toename zijn er in het westen plaatselijk wel afnames vastgesteld. Vanuit Groot-Brittannië zijn toenames gemeld, vanuit Frankrijk en noordoost Duitsland afnames. (bron: sovon.nl)


    Figuur 149: alle waarnemingen (3853) van putters per jaar met het totaal boven de kolom.


Dongevallei: aantrekkelijk voor zaadeters

De Dongevallei is een aantrekkelijke omgeving voor zaadeters. In de winterperiode zwerven groepen putters, vinken, sijzen en soms ook barmsijzen en fraters door het gebied. Ze foerageren op de zaden van de vele spontaan verschenen zwarte elzen en berken. Zonder verstoring zakken ze soms af tot op de bodem. Deze groepen verschijnen onregelmatig en bestaan soms uit meerdere vogelsoorten. Het gedrag, het zich met horten en stoten door het gebeid verplaatsen, maakt het niet altijd eenvoudig de verschillende soorten op naam te brengen. Het patroon van het aantal jaarlijks waargenomen putters en sijzen is dan ook grillig. De aanvankelijk oplopende aantallen putters dalen later weer. Zie figuur 149.



     Figuur 150: alle waarnemingen van putters per maand met het totaal boven de kolom.


Vooral wintergast

De grafiek in figuur 150 laat zien dat de putter het gehele jaar voorkomt in de Dongevallei. In het voorjaar en de zomer zijn de aantallen laag. Dan bevolken nagenoeg alleen broedende vogels het gebied. Ze kunnen ook van buiten het gebied komen. Putters broeden ook op ander plekken in de verschillende wijken rond de Dongevallei. Meer gedetailleerde gegevens laten zien dat de putter de eerste jaren van de reeks veel meer het jaar rond in het gebied verblijven. Ondanks de lagere totalen per jaar in die periode zijn ze vooral in het voorjaar, de zomer en het najaar aangetroffen. Al snel nemen de aantallen toe en vallen de waarnemingen steeds meer in de winterperiodes. De grafiek laat ook zien dat in de winter februari de topmaand is. Waarschijnlijk zijn het voor een deel terugtrekkende of zwervende vogels die hier foerageren. Soms zijn het meer dan 100 putters op één telronde.


     Figuur 151: alle vastgestelde (31) territoria van putters per jaar met het totaal boven de kolom.


Minder ruigtes

Het aantal broedende vogels is aanvankelijk redelijk gelijk en neemt dan snel af. In de tweede helft van de tellingenreeks zijn meerdere jaren helemaal geen territoria vastgesteld, en in vijf jaren is maar één territorium vastgesteld. Voor broedvogels is het gebied waarschijnlijk minder geschikt geworden. Open delen met ruigtes zijn in de Dongevallei en in de omliggende gebieden afgenomen. Er groeien minder distels, en Jacobskruiskruid wordt bestreden. Vanaf ongeveer de helft van de tellingenreeks valt het massale opschot van berken en zwarte elzen in flinke delen van het gebied op.


Hoewel die stukken jaarlijks kort worden gehouden, groeit die jonge aanwas van boompjes zo snel dat veel andere planten geen kans krijgen. Het zijn dan ook vaak geklepelde boompjes die opnieuw uitlopen.


Reacties naar adkolen@kpnmail.nl