maandag 12 december 2022

Vogelen begint met het ’vroege trio’

 




Ad Kolen



Het vroege trio, het eerste drietal of hoe je ze ook zou willen noemen slaat op drie vogelsoorten die veel met elkaar gemeen hebben. Ze zijn geen familie van elkaar, maar behoren wel tot dezelfde orde, de zangvogels (Passeriformes). De overeenkomsten betreffen vooral hun zang en de omgeving waar in ze voorkomen. Zowel de winterkoning, de roodborst als de heggemus laten soms al in december hun liedje horen. In de eigenlijk winterse maand, januari doen ze bij zachte weersomstandigheden ook hun best. Ook mezen zingen op een mooie winterse dag al hun liedje (tietsju-tietsju-tietsju). Maar doen dat niet zo consequent als het vroege drietal. Ze zich alle drie een zeer groot deel van het jaar horen, de heggemus in iets mindere mate.


De winter is de tijd om met vogels kijken, of te wel ’vogelen’ te beginnen. Naast het ’vroege trio’, de mezen en de lijsterachtigen zijn er niet zoveel vogelsoorten die zich dan laten horen. Vogelen is voor een groot deel gebaseerd op het herkennen van geluiden. Met veel bladloze bomen in de winter is goed de link te leggen tussen het vogeltje en het geluid dat je hoort. Horen en tegelijk zien is bij veel zangvogels in een groot deel van het jaar nauwelijks mogelijk. Als je al ver voor de aanvang van het voorjaar begint met het leren kennen van de dan aanwezige vogels heb je een flinke voorsprong als later allerlei zomergasten terug keren.


Veel lokaal voorkomende vogelsoorten klinken dan al bekend in de oren. Als je deze kunt uitsluiten vallen nieuwkomers direct op. Gelukkig komen ze niet allemaal tegelijk terug en bij veel soorten zijn de aantallen in het begin nog erg laag. De tjiftjaf kun je begin maart al horen. De grote aantallen van deze talrijke soort verschijnen echter pas na één of twee weken. De teruggekeerde of doortrekkende zanglijster laten dan ook al hun herhaalde strofen horen. Zwartkop en fitis volgen dan al snel. In toenemende mate, vooral tijdens een aaneenschakeling van zachte periodes, overwinteren er ook wel tjiftjaffen in Nederland. Bij uitzondering kun je die ook wel eens in de winter horen zingen.


De echte zomergasten als spotvogel en de grauwe vliegenvanger keren gewoonlijk vanaf half april tot ver in mei terug. Daartussen verschijnen nog allerlei soorten die hier voor nageslacht komen zorgen. Door veel buiten te zijn kun je zou stap voor stap de vele verschillende vogelsoorten leren kennen. Laat je niet ontmoedigen door de wirwar aan geluiden die je in de tweede helft van mei hoort. Het lukt dan ook niet om alle vogelsoorten die hier voorkomen in één jaar te leren. Je zult merken dat het volgende voorjaar je veel geluiden wel weer bekend voorkomen.


Terug naar het ’vroege trio’. De toename van groen in de stad heeft een positieve uitstraling op de aantallen van deze soorten. In tuinen en plantsoenen zijn ze alle drie een regelmatige verschijning. Het zijn echte stadsvogels geworden. Hoewel de heggenmus door zijn bescheiden zang en gedrag schromelijk wordt onderschat is het waarschijnlijk de talrijkste soort van de drie in de stad. Tijdens periodes van strenge vorst slinken de aantallen aanwezige winterkoningen sterk. Het aantal roodborsten stijgt in het najaar gewoonlijk fors, door trekkers en overwinteraars, die hier korte of langere tijd verblijven. Zover als bekend is trekken heggemussen alleen weg bij hoge bevolkingsdichtheden. Op het eerste gezicht is de verblijfplaats van de heggenmus gelijk aan die van de andere twee vogelsoorten.



Dat is voor een deel schijn, er zijn kleine verschillen. De heggenmus bevindt zich meestal op de bodem, alleen zingen doen ze vanaf een iets hogere positie. Gewoonlijk is dat niet veel hoger als anderhalf of twee meter. De winterkoning zingt net iets hoger vanuit het lage struikgewas tot ruim twee meter hoogte en de roodborst vaak daarboven en bij uitzondering weleens in het topje van een berk. Broeden doen ze alle drie op ongeveer gelijke hoogte; niet op de bodem naar ook niet hoger dan een meter. Foerageren geschied in dezelfde volgorde en in het algemeen ook op verschillende hoogtes. Er zijn echter wel overlappingen. Ondanks de overeenkomsten zijn het toch drie verschillende vogelsoorten met ieder een eigen karakter. Ook is iedere vogel een individu met kleine verschillen en eigenaardigheden. Ook buiten de stad komen ze vaak naast elkaar voor.





De winterkoning (Troglodytes troglodytes) is in de stad een algemene broedvogel van parken, tuinen, struiken en kreupelhout. Hij zingt vrijwel het gehele jaar door. De zang bestaat uit steeds dezelfde lange strofe met enkele hoge trillers. Voor zo'n kleine vogel produceert de winterkoning opmerkelijk veel geluid. De alarmroep is als men in het territorium komt vaak te horen, een hoge triller. Buiten de broedtijd is deze vaak korter maar bevat altijd trillers(rollers) evenals de zang. Het is een hyperactief, gedrongen, dicht dwars gebandeerd bruin vogeltje met fijne, iets naar beneden gebogen snavel en een korte, opgewipte staart. Winterkoningen eten insecten, spinnen en bessen het gehele jaar door. In de winter eten ze ook zaden. De vlucht is snorrend en rechtlijnig, doch meestal over een korte afstand.






De heggenmus (Prunella modularis) komt zeer algemeen voor in heggen, tuinen, struiken en kreupelhout in de bewoonde gebieden. De zang, een kort schril liedje, is een groot deel van het jaar te horen. Maar het meest actief zingt de heggenmus in het vroege voorjaar. Het vrijwel zonder variatie telkens weer opnieuw gezongen motiefje duurt steeds niet langer dan circa 5 à 6 seconden. Zijn roep, een hoog piepend 'stjiep' verraadt vaak zijn aanwezigheid. Dit vrij zachte schrille geluid gaat echter vaak verloren in het stadslawaai. Deze soort wordt soms voor de huismus aangezien. De heggenmus eet insecten, spinnen en in de winter vooral zaden. Dat doen ze vooral in de dekking van struikgewas. Het zijn onopvallende vogeltjes die bescheiden hun gang gaan. Bij het voedsel zoeken kruipen ze in gebukte houding over de grond.






De roodborst (Erithacus rubecula) komt algemeen voor in bossen parken en tuinen. De zang is het nagenoeg het gehele jaar te horen en bestaat uit een reeks snel achter elkaar gezongen tonen. Het is een zeer gevarieerde zang. De alarmroep, een metaalachtige korte tik, is vaak te horen. De mannetjes zijn agressief en verdedigen op felle wijze hun territorium. Hierbij zetten ze de rode bortsveren op om de indringer te imponeren. Vrouwtjes verdedigen 's winters een eigen voedselterritorium en zingen dan ook. De rode borst is gedeeltelijk grijs omzoomd, de onderdelen zijn licht en de bovenkant bruin. De uitgevlogen jongen hebben een bruin gespikkeld verenkleed; dit dient ter camouflage en voorkomt dat ze agressie opwekken bij hun roodgevoelige ouders. Roodborsten eten Insecten (spinnen) het gehele jaar door en in de winter vooral bessen en zaden.




reacties naar adkolen@kpnmail.nl