zondag 21 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Zwarte kraai


































Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 
 


 Zwarte kraai - Corvus corone

 

Zwart met glans
Op enige afstand lijkt het alsof de zwarte kraai een geheel zwart verenkleed heeft. Dat het niet zo is, viel anderen al lang geleden op. Nozeman & Sepp beschrijven het in ’Nederlandsche Vogelen’ (1770-1829). ”De kleur vertoont zig van verre geheel zwart, doch van naby befchouwd heeft die een blauwachtige purperen of violetten glans, welke in ’t leven fchoon affteekt, en deezen anderszins zeer barsen vogel niet onbevallig maakt. Hy is geheelenal blauwachtig zwart, met een geronde staart en fpitze stuurpennen, zegt Linnaeus”. De lengte van de zwarte kraai is 47 cm en zijn poten en snavel zijn zwart. ‘Kaaa kaaa’ of ‘kraaa kraaa’ zijn de klanken die we als mens van ze opvangen. We horen niet echt een onderscheid tussen roep en zang. Toch zijn er verschillen in de klanken die ze uitstoten. Zwarte kraaien raken soms in conflict met roofvogels. Ze verjagen weleens een buizerd. Één soort geluid is duidelijk daaraan gekoppeld: een langgerekte ratel.


Gestage toename ondanks druk
De zwarte kraai staat als standvogel te boek. Toch worden jaarlijks flinke hoeveelheden trekkende zwarte kraaien waargenomen door trektelposten aan de kust en in het binnenland. Ze komen uit het noorden, bijvoorbeeld uit Noord-Duitsland. Ook jonge vogels die nog geen eigen territorium hebben, verplaatsen zich over grote afstanden. De zwarte kraai is een alleseter die bovendien erg vindingrijk is. Ondanks voortdurende druk - sterke vervolging in het verleden - hebben ze geen angst voor mensen en broeden ze tot in grote steden. Vermeende schade aan van alles en nog wat is ze verweten. Nog maar enkele tientallen jaren geleden hingen ter afschrikking dode kraaien aan een stok te bungelen op een voederkuil of in een akker. Volgens de eerste Atlas van de Nederlandse broedvogels (1973-1977) is de populatie na de Tweede Wereldoorlog toegenomen en deze werd toen geschat op 30.000-40.000. Die toename heeft zich doorgezet volgens De Vogelatlas (2013-2015) tot 60.000-100.000 broedparen en een winteraantal van 200.000-400.000. (bron: sovon.nl)

 




Figuur 1.


Territoriale- en zwermkraaien in het Noorderbos
Hoewel we vaak groepen van tientallen zwarte kraaien bij elkaar op akkers en weilanden zien, zijn het territoriale vogels. Een paartje, vooral het mannetje, verdedigt een gebied van ruim 10 tot wel 40 ha tegen soortgenoten. De zwarte kraai komt gewoonlijk pas na het vierde jaar tot broeden. Niet gepaarde vogels tussen 1 en 4 jaar oud zwerven in groepen rond op minder geschikte voedselgebieden als open cultuurland en intensief gebruikte landbouwgebieden. Deze zwermvogels zijn vaak in slechte conditie en er is harde onderlinge selectie. Vuilnisstortplaatsen zijn aantrekkelijk voor zwermvogels, die vaak territoriale zwarte kraaien lastig vallen. In het Noorderbos is sprake van beide verschijnselen. Een zwak stijgend aantal zwarte kraaien broedt jaarlijks in het gebied. Zie figuur 1, waarin ook de lichte schommelingen van de aantallen territoria zijn aangegeven. Zwermkraaien drukken ook hun stempel in het Noorderbos. Ze verschijnen vooral in het begin van het jaar tot met april. De hoogste aantallen worden gewoonlijk de eerste drie maanden van de verschillende jaren in de tellingenreeks vastgesteld. Zie figuur 2. Het jaar 2005 is met 71 exemplaren op 5 juni daarop een uitzondering.




 Figuur 2.


Op 7 maart 2008 zijn 121 zwarte kraaien gezien. Meerdere flinke groepen drijven het totaalaantal dat jaar op tot het hoogste in de reeks (473). Zie figuur 3. In de andere topjaren is dat ook het geval. In de grafiek met de aantallen per jaar (figuur 3) zijn wisselingen in de aantallen zwermkraaien als sterke schommelingen te zien. Deze niet territoriale vogels zijn ook de oorzaak van het veel lagere, wel redelijk stabiele, niveau in de tweede helft van de reeks.

  



 Figuur 3.


Afname zwermvogels
Vanaf 2011 zijn de aantallen zwermkraaien in het Noorderbos veel lager dan gemiddeld in de eerste periode van de tellingenreeks. Met een uitzondering van 41 stuks op 21 februari 2015 komen de aantallen in die periode niet boven de 20. De oorzaak van deze afname is niet helemaal duidelijk. Toename van de begroeiingen, waardoor er minder open delen zijn om te foerageren, lijkt een aannemelijk verklaring. Mogelijk is het gebied daardoor niet meer aantrekkelijk voor grote groepen zwermkraaien. De afname is wel abrupt. De zwermkraaien zijn vaak gezien in populieren naast voederkuilen bij een boerderij aan de Kalverstraat. De aangrenzende weilanden en landbouwgronden zijn vaak bezet door flinke aantallen kraaiachtigen en duiven. Grote delen van het gebied zijn in gebruik als maisakkers. Mogelijk is dat areaal toegenomen of zijn er andere wijzigingen in het grondgebruik.




Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
 
  
 

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Roek





 De roek is een sociale vogel en broedt in een kolonie samen met soortgenoten



Ad Kolen
 

Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


  



 Roek - Corvus frugilegus


De roek is groot met een geheel zwart verenkleed zoals de zwarte kraai. Een duidelijk zichtbaar verschil is snavel die vooral aan de basis licht is. De wigvormige staart en de afhangende dijveren onderscheiden ze ook. De roep van de roek is lager dan het trage kraa kraa van de zwarte kraai en het is vaak ook nasaal.

De roek komt in en ten westen van Tilburg in flinke aantallen voor. In de Reeshof is een broedkolonie en ook in de aangrenzende buitengebieden broeden roeken en verblijven ze er de rest van het jaar. In Tilburg-Noord is het een zeldzame vogel aan het worden. Na het verdwijnen van de broedkolonie in het Wilhelminapark rond 2010 is ook aan het foerageren langs het Wilhelminakanaal een einde gekomen. Soms foerageren er in koude periodes enkele roeken op de kleine eikels van de moeraseiken langs de Vlashoflaan in Tilburg-Noord. Ze doen dat gewoonlijk samen met kauwen. Beide soorten trekken nogal eens in elkaars gezelschap op.


In het buitengebied ten noorden van Tilburg worden zelden roeken aangetroffen. Ook in het Noorderbos zijn de waarnemingen schaars. Gedurende de gehele tellingenreeks zijn in vier jaren roeken aangetroffen - in totaal 30 exemplaren -, waaronder een groep van 18 roeken op 10 augustus 2013.


Na vele wisselingen in aantallen en verspreiding en een dieptepunt rond 1970 is de huidige Nederlandse broedpopulatie (2013-2015) met 48.000-53.000 paren ongeveer gelijk aan die van rond 1940. De huidige winterpopulatie, met gasten uit Noord- en Noordoost-Europa, bestaat uit 150.000-175.000 roeken. (bron: Sovon.nl.)


Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
 
 

zaterdag 20 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Kauw






 


Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 


 Kauw - Corvus monedula




Kleinste ’zwarte’ kraai
De kauw is de kleinste van de vier in Nederland voorkomende ’zwarte’ kraaiachtigen. Met een lengte van 33 cm is er nogal wat verschil met de 47 cm lange roek en de even grote zwarte kraai. En met de recentelijk in de omgeving van Tilburg verschenen raaf, met 64 cm is het verschil wel héél opvallend. Een gedetailleerde blik op de kauw wijst uit dat hij niet helemaal zwart is, zoals de drie andere soorten. De kauw is grijs in de nek, hals en wangen. Ook de flanken zijn wat lichter getekend. De lichte ogen met een zwarte kern vallen op naast de geheel zwarte ogen van de andere drie soorten. De kauw is een sociale vogel die altijd in de buurt van soortgenoten is. Kauwen vormen paren voor het leven en ook in het grote geheel van een groep zijn ze onafscheidelijk. In de winter kunnen in Nederland slaapplaatsen bevolkt worden door duizenden kauwen. Nederlandse broedvogels blijven in ons land en worden aangevuld met gasten uit het noorden en het oosten. De huidige winterpopulatie (2013-2015) bestaat uit 300.000-500.000 exemplaren. De kauw is een holenbroeder. Bij het ontbreken van natuurlijke holten broedt hij vaak in schoorstenen, luchtkanalen en nestkasten. De huidige broedpopulatie in Nederland is sinds de eerste broedvogelatlas (1973-1977) flink gestegen van 50.000-100.000 naar 100.000-150.000 broedparen in 2013-2015. (bron: sovon.nl)

  

 Figuur 1.


De kauw is in Tilburg-Noord een talrijke vogel. Hij broedt er en in de winter zijn er grote slaapplaatsen. Het Noorderbos is blijkbaar voor geen van deze activiteiten geschikt voor de kauw. Hij broedt er niet en de hoogspanningsmasten worden niet, zoals elders in de omgeving, gebruikt om gezamenlijk de nacht door te brengen. Foeragerende kauwen worden in kleine aantallen in het Noorderbos aangetroffen. Gewoonlijk is dat aan de noordrand, grenzend aan open graslanden en enkele boerderijen. De aantallen per jaar wisselen sterk, zoals de grafiek in figuur 1 aangeeft.


 

 Figuur 2.

De grafiek met aantallen per maand (zie figuur 2) geeft de daadwerkelijke presentie aan over de vijftien teljaren. Tijdens het broedseizoen wordt het Noorderbos veelal gemeden door kauwen. In april, mei, juni en juli worden ze nauwelijks gezien. In mei zijn de aantallen wat verhoogd door twee groepen (37 & 48) zwervers, bestaande uit ongepaarde vogels, in respectievelijk 2016 en 2017. Verder gaat het om rondzwervende groepen van de diverse slaapplaatsen in de buurt op zoek naar voedsel. De aantallen daarvan wisselen sterk per maand en per jaar, zie figuur 1 en 2. De winteraantallen variëren van enkele exemplaren tot groepen van bijvoorbeeld 185 (februari 2005), 180 (maart 2013), 111 (november 2007) en 210 (november 2009).

 


Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
 

  

vrijdag 19 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Ekster

 


 
        Ekster bouwende aan zijn nest



Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 

 
Ekster - Pica pica

 

Zwart-witte vogel
Om een ekster te zien hoef je geen verrekijker te gebruiken. Een middelgrote zwart-witte luidruchtige vogel is de korte maar duidelijke omschrijving van de soort. In stedelijk gebied is de ekster talrijk. Daardoor is zijn geluid algemeen bekend. Het gesjakker en geratel is onmiskenbaar, daar hoef je de vogel niet eens voor te zien. Het zijn zeldzame momenten, maar enkele keren heb ik een ekster horen zingen. Aan het einde van de winter of vroeg in het voorjaar laat hij soms zijn zacht voorgedragen fluisterzang horen. Het is ontroerend deze rauwe vogel voor zichzelf te horen frazelen of voor het wijfje in de buurt. In detail heeft het verenkleed van de ekster veel meer dan het zwartwit beeld. De lange staart is groen, wat varieert tot zwart bij wisselende lichtinval. Zo wisselt ook het blauw in de vleugels en het zwart in de rest van het verenkleed als het licht er anders op valt. In de vlucht is het meestal nauwelijks te zien, maar de veren in de vleugels zijn zeer gedetailleerd getekend. De slagpennen, zowel de grote als de kleine, zijn grotendeels wit. Aan het uiteinde zijn ze met een dunne zwarte lijn omzoomd: een prachtig detail.


Negen ondersoorten
De ekster behoort met ruim honderd andere kraaiachtigen tot dezelfde familie als de kraaien (Corvoidae). Ze vallen onder de grote orde van de zangvogels (Passeriformes). Er bestaan veertien vogelsoorten met de naam ekster. De bij ons bekende ekster (Pica pica) komt uit het zelfde geslacht als de zeldzame Arabische ekster (Pica asirensis) en de geelsnavelekster (Pica Nuttalli) uit Noord-Amerika De ’gewone’ ekster komt in nagenoeg geheel Europa en ook in Azië, Afrika en Noord-Amerika voor. In zo’n groot verspreidingsgebied zijn er verschillen in formaat en verenkleed. Naast de oorspronkelijk beschreven Pica pica, de nominaatsoort, zijn nog negen ondersoorten bekend.


De ekster staat onder druk
De gegevens van de eerste broedvogelatlas (1973-1977) laten een flinke populatie (50.000-100.000 broedparen) en een ruime verspreiding over het land zien. Alleen in de echt open gebieden - de Waddeneilanden, de Delta en Flevoland - ontbreken ze in die tijd. De ekster was lang een verguisde vogel. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw is er een enorme jachtdruk. Afschot, het doorschieten van nesten, vergiftigingen, vangkooien, klemmen: alles is aangewend. Ondanks een enorme druk op de vogel tierde hij welig in allerlei landschappen. Lokaal treden er in de tachtiger jaren veranderingen op. Halverwege de jaren negentig zijn bossen, besloten cultuurland zonder boerderijen en heidevelden in het binnenland door de ekster verlaten. Ook in halfopen cultuurland nemen de aantallen af. De vestiging van havik en buizerd wordt als oorzaak gezien en ook de verdere intensivering van het gebruik van het agrarisch landschap pakt waarschijnlijk ongunstig uit voor de ekster. De zwarte kraai en vermoedelijk ook de kauw zijn voor de ekster voedselconcurrenten. Niet te onderschatten is de druk die zwarte kraaien op broedende eksters uitoefen. Ze roven eieren en jongen, plunderen nesten en nemen nesten in beslag. De huidige (2013-2015) populatie eksters bestaat uit 45.000-65.000 broedparen (bron: sovon.nl). In een ruime cirkel rondom Tilburg is de ekster buiten het bewoonde gebied behoorlijk schaars, ervaar ik al jaren.
    
 

 Figuur 1.


Verhuisd
Ik woon op goed 1,5 km afstand van het midden van het Noorderbos, met zowel aan de voorkant als vanuit de keuken ruim zicht over de omgeving. Nagenoeg dagelijks, meestal van achter het glas, zie of hoor ik eksters. Al vroeg in het jaar is er zicht op meerdere nesten. Daar zijn ook ’speelnesten’ bij. Het ’bebroede’ nest is door de grootte en het gebruik wel te herkennen. Dit alles staat in sterk contrast met de aanwezigheid van de ekster in het Noorderbos. Eksters zijn daar gedurende de gehele tellingenreeks in een beperkte aantallen waargenomen. Vooral de laatste jaren (2013-2017) vallen de totaalaantallen erg laag uit, amper 10 stuks per jaar. Over de 15 teljaren komt het totaal aantal waargenomen eksters uit op 503 exemplaren. Aan het begin van de tellingenreeks stijgen de aantallen vrij fors. Na enkele jaren nemen ze weer af tot het huidige lage niveau, zie figuur 1. De oorzaak ligt niet bij het toenemen van predatoren als zwarte kraai en buizerd. Hoewel de aantallen van beide soorten schommelingen vertonen, zijn ze niet flink toegenomen. Zoals uit eigen waarnemingen in de omgeving is vastgesteld, zoeken eksters steeds meer de mensen op. Het bouwen van nesten dicht bij huizen en gebouwen en vaak laag in bomen en struiken, weerhoudt zwarte kraaien ervan ze te plunderen. Aanvallen op eksternesten door zwarte kraaien komen in mijn woonomgeving maar sporadisch voor.



 Figuur 2.

De aantallen vastgestelde territoria zijn ook niet hoog, zie figuur 2. Ze gaan gelijk op met de vastgestelde aantallen per jaar. Sinds 2013 ontbreekt de ekster als broedvogel in het Noorderbos.

 

Racties naar
adkolen@kpnmail.nl
 


 

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Gaai






Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 

 
Gaai - Garrulus glandarius

 

’Vlaamse gaai’ nu gaai
De gaai heeft een bont verenkleed met wit, zwart, blauw en bruin in verschillende nuances. De brede vleugels, de ronde kop en de soms opgerichte kruin zijn typerende voor deze vogelsoort. Ook de vlucht is kenmerkend. Aan de manier van vliegen is de gaai vaak al op enige afstand te herkennen. De gaai vliegt onregelmatig met korte series vleugelslagen, maar altijd in een rechte lijn zonder golven. Al twee decennia is de officiële naam ’gaai’, volgens ’De lijst van de Nederlandse vogels’ (Van de Berg en Bosman, 1999). Toch hebben veel mensen het nog steeds over de ’Vlaamse gaai’ als ze deze kleurrijke vogel bedoelen. Waarom stond er ‘Vlaamse’ voor de naam? De naam zou ontstaan zijn uit de woorden ’in het Vlaams gaai’. In België werd de vogel namelijk voor het eerst beschreven in het Franstalige Wallonië onder de naam ‘Gay’. Volgens andere bronnen wijst ‘Vlaamse’ op het roodbruine in het verenkleed van de gaai. Het zou ontleend zijn aan het Franse ‘flambant’, wat ‘vlammend’ betekent. De wetenschappelijke naam ‘Garrulus glandarius’ betekent ‘voortdurend krassende eikelzoeker’. In het najaar zie je de gaai steeds met eikels in de weer. Hij legt voorraden aan in de bodem voor slechtere tijden. Soms is er genoeg ander voedsel of worden ze niet teruggevonden. Er is dan ook vastgesteld dat mede door de verstopactiviteiten van gaaien nieuwe eikenbomen opkomen. Eigen waarnemingen in het Noorderbos bevestigen dat.


Variabele wintergast
In de vorige eeuw heeft de gaai zijn broedgebied in Nederland geleidelijk uitgebreid. Aan het einde van de eeuw blijkt dat ook veel open omgevingen op kleigebieden en in riviergebieden gekoloniseerd zijn. Ten gevolge van diverse aanplantingen en het volgroeien daarvan zijn gebieden voor het eerst bezet. De landelijke populatie is sinds 1990 min of meer stabiel. Verschuivingen door lokale af- en toenames blijven zich tot op heden voordoen. Voorheen geschikte gebieden lopen leeg en dichtheden in laag bezette gebieden nemen lokaal toe. In Midden-Brabant is de soort de laatste twee decennia duidelijk toegenomen. Mijn beeld, uit eigen waarnemingen, is dat ze steeds meer gezien worden. De toename is het hoogst in de laatste 10 jaren, waarbij het minder schuw worden een rol speelt. Ook kleine invasies uit onder meer Oost-Europa dragen bij aan de toename. In de periode 1973-1977 schatte men de populatie op ongeveer 40.000 broedparen. De laatste schattingen (2013-2015) komen uit op 45.000-65.000 broedparen. Dat er in de winter soms flinke aantallen gaaien uit oostelijke streken in Nederland verblijven, blijkt uit de variabele wintercijfers 150.000-250.000. (bron: sovon.nl)


Raadselachtige invasies
In sommige jaren verschijnen plots grote hoeveelheden vogels van een soort in ons land. De pestvogel, de notenkraker en ook de gaai behoren tot de bekende ’invasievogels’. Binnen de grenzen van de tellingenreeks zijn er landelijk twee grote invasies van gaaien vastgesteld: in 2004 en in 2010. In grote delen van Nederland zijn toen duizenden extra gaaien gezien. In jaren met veel eikels en beukennootjes in Oost-Europa (of nog verder oostelijk) worden veel jonge gaaien groot. Als daarop een slecht jaar met weinig eikels volgt, zwermen gaaien uit naar het zuidwesten op zoek naar voedsel. Dit wordt als vermoedelijke verklaring gezien, maar zeker weten doen we het niet, schrijft Sovon op 25 oktober 2010. Midden-Brabant en ook het Noorderbos zijn in deze twee jaren niet bereikt door de invasiegolven van gaaien.



 Figuur 1.

Laag begin
Het aantal per jaar waargenomen gaaien is aanvankelijk erg laag in het Noorderbos. Dat laat de grafiek in figuur 1 duidelijk zien. Hoewel de gaai in toenemende mate een minder verborgen leven leidt, laat hij zich toch niet zo vaak zien. In de beginperiode van de tellingenreeks was de gaai schuwer dan nu, 15 jaar later. De gaai wordt meestal opgemerkt door zijn rauwe kreten. Soms misleidt hij ons door miauwende klanken te laten horen, die sterk lijken op de roep van de buizerd. Nabootsingen van geluiden van havik, groene specht, grote bonte specht en andere kraaiachtigen zijn eerder gehoord uit de bek van de gaai.


De voornaamste oorzaak van de lage presentie in het begin is de openheid van het nog jonge bos. De beplanting groeit snel en ook de jaarlijks waargenomen aantallen gaaien. De middenperiode van de tellingenreeks verloopt redelijk stabiel. Daarna zet de stijgende lijn zich voort.

  

 Figuur 2.

Grillig verloop
Ook het aantal per jaar vastgestelde territoria stijgt, geeft de grafiek in figuur 2 aan. Het verloop is aanvankelijk laag en stabiel maar stijgt daarna in een grillig patroon. In de eerste zes teljaren zijn de territoria gevestigd in of aan de randen van de oude bosdelen en oude houtsingels. Later zijn ook in de delen met jongere beplantingen territoria gevestigd, maar wel steeds grenzend aan delen met oudere bomen. In 2014 zijn 5 territoria vastgesteld. Het overzicht daarvan laat een ruime verspreiding beeld over het telgebied zien.



 Figuur 3.
Groepsvorming
Het Noorderbos is voor de gaai vooral buiten het broedseizoen aantrekkelijk. Het aantal broedparen blijft laag (zie figuur 2). Het overzicht van de opgetelde aantallen waarnemingen per maand laat hetzelfde beeld zien (zie figuur 3). De totaalaantallen zijn in het broedseizoen laag. Ze stijgen aan het einde van het broedseizoen om in de trekperiode flink toe te nemen. In de opvolgende winterperiode zijn de aantallen hoog, maar lager dan in de herfst. Vooral in de tweede helft van de tellingenreeks worden in toenemende mate aantallen van meer dan 10 gaaien per telling aangetroffen, tijdens de trektijd en in mindere mate in de winter. Groepen van 6 tot 8 exemplaren zijn dan geen uitzondering. Het hoogste aantal van 13 gaaien is op 22 februari 2014 en op 11 december 2016 aangetroffen.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl
 
 
                             

donderdag 18 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Klapekster




 
 

Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) 
 


 
 
Klapekster - Lanius excubitor
 
 
De klapekster komt sinds het einde van de vorige eeuw niet meer voor als broedvogel in Nederland. Ook in de ons omringende landen is hij zeldzaam geworden. Aanvankelijk zijn de meeste leefgebieden van de klapekster verdwenen door ontginningen van ’woeste gronden’. Door verzuring en vermesting nam het prooiaanbod sterk af in de resterende broedgebieden. Dit betekende het einde van de klapekster in Nederland.
 

De klapekster is in de omgeving van Tilburg als doortrekker en wintergast te zien op Huis ter Heide, de Kampina en de Regte Heide. Volgens de gegevens van Sovon overwinteren er 300-400 klapeksters in Nederland (bron: Sovon.nl.)  
 
In het open noordelijke deel van het Noorderbos is aan de zijde van het fietspad aan de Kalverstraat op vrijdag 4 november 2005 enkele malen een klapekster gezien. Deze waarneming valt samen met berichten van aanwezigheid van deze soort in het nabijgelegen natuurgebied van Natuurmonumenten: Huis ter Heide.
 

 
 
 Reacties naar adkolen@kpnmail.nl
 

 

woensdag 17 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 -2017 Wielewaal







Ad Kolen



Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 
 
 
 Wielewaal - Oriolus oriolus



Tegen een achtergrond van donkere en lichte bladeren in zon en schaduw valt de wielewaal niet op in de boomkruinen waarin hij leeft. Met zijn geel met zwart contrasterend verenkleed gaat hij op in zijn leefomgeving.


Hij woont in de dichte kronen van bomen. Hetzelfde geldt voor het vrouwtje met haar voornamelijk zachtgeel met wit verenkleed. Gewoonlijk maakt alleen de prachtige, volle jodelende zang ons opmerkzaam op de aanwezigheid van de wielewaal.


Het broedgebied bestaat bij voorkeur uit loofbossen in natte omgevingen, bij rivieren, beken en verlandend moeras. Op de hoge zandgronden zijn dat vaak eiken-berkenbossen en in Zuid-Nederland populierenbossen. Het gaat niet goed met deze eens zo talrijke en bekende vogel. De oorzaken van de afname zijn niet echt duidelijk. Het verdwijnen van biotopen in zowel de broedgebieden als de overwinteringsgebieden (verdroging en kappen van bossen) speelt een rol. De broedpopulatie bestaat uit 1.700-2.900 paren in de periode 2013-2015. (bron: sovon.nl)


In drie teljaren is de wielewaal in het Noorderbos waargenomen. Het gaat om een beperkt aantal: 2 in 2011, 2 in 2012 en 1 in 2015. Ze zijn steeds gezien in het voorjaar en de zomer, in de maanden mei, juni en juli. In 2011 en in 2012 valt de waarneming binnen de datumgrenzen van de BMP-richtlijnen voor het vaststellen van een territorium.

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl


dinsdag 16 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Boomkruiper







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 



 
 Boomkruiper - Certhia brachydactyla


De boommuis
De boomkruiper beweegt zich met korte rukjes langs de stam en de dikke takken van een boom naar boven. Onrustig zoekend naar voedsel lijkt het wel een muis. Met de ragfijne dunne snavel peutert het vogeltje (12,5 cm) naar insecten tussen de schors en in spleten. De snavel lijkt een fijn pincet of een licht gebogen tangetje! Na het spiraalsgewijs afzoeken van deze boom is de voet van het exemplaar ernaast het begin van de volgende zoektocht. Als steun drukt de vogel de stevige staart tegen de schors. De vlucht is kort en golvend, maar laat zelden iets van de onderzijde van de vleugels zien. Het bovendeel van de borst is wit net als een deel van de onderkant van de vleugels. De vleugels en de rest van de bovenzijde zijn een uitstekende camouflage: een mengeling van lichte en donkere streepjes en vlekjes maken de boomkruiper haast onzichtbaar. Zijn bewegingen en het geluid maken je gewoonlijk op de soort opmerkzaam. De boomkruiper is een standvogel en trekt dus niet weg. Hij is wel gevoelig voor strenge winters. Teruggetrokken in een boomspleet, vaak met meer boomkruipers samen, overleeft hij erg koude nachten wel. De broedplaatsen bevinden zich in oud hout, achter losse bast of in een spleet. In een kommetje van takjes, gras en stukjes schors legt het vrouwtje 6 of 7 eieren. Die broedt ze alleen uit. Samen met het mannetje verzorgt ze de jongen die al na ruim 2 weken (16-17 dagen) uitvliegen. De eieren van een 2e broedsel worden meestal in hetzelfde nest gelegd.


Toename door meer en oudere bossen
De boomkruiper heeft forse bomen nodig met een ruwe schors. Het hoeven er echter niet veel te zijn. Het vogeltje kan nestelen in laan- of erfbomen in open landschap. Nabij mijn woning, langs de Vlashoflaan, worden ze dan ook al jaren in het broedseizoen waargenomen. De hoogste dichtheden komen echter voor in gevarieerd en niet al te intensief onderhouden bos met veel loofhout. De landelijke aantallen broedvogels nemen al enkele tientallen jaren toe. De toenemende ouderdom van het Nederlandse bos is positief voor deze soort. Ook het aanleggen van bossen, parken en singels in voorheen open landschap draagt aan de vermeerdering bij. De verspreiding is in het laatste kwart van de twintigste eeuw sterk uitgebreid in de lage delen van het land. Buiten wat exemplaren in de grensstreken zijn er geen aanwijzigingen dat buitenlandse boomkruipers in ons land verblijven gedurende de winter. De landelijke populatie (2013-2015) is 120.000-160.000 broedparen (bron: Sovon.nl.)




 Figuur 1.  

Lage aantallen
De aantallen waargenomen boomkruipers in het Noorderbos (figuur 1) vallen lager uit dan verwacht. Voor Noord-Brabant geven de door Sovon verzamelde BMP (Broedvogel Monitoring Project) gegevens aan dat de broedvogels sinds 1990 met 5% per jaar zijn gestegen. De winteraantallen zijn sinds 1983 jaarlijks met 5% gestegen, maar stabiliseren zich de laatste 10 jaar volgens de PTT (Punt Transept Tellingen). Dat komt niet overeen met de aantallen, aangetroffen in het Noorderbos. De boomkruiper is een rustige vogel en het geluid is niet erg sprekend en vrij hoog. Waarschijnlijk is hierdoor tijdens de vaak korte bezoeken aan geschikte biotopen een aantal boomkruipers gemist. Tweemaal per maand is ook niet vaak en blijkbaar voor bepaalde vogelsoorten onvoldoende. Extra aandacht voor deze soort is in geschikte biotopen gewenst. Erg magere jaren wisselen zich af met betere (zie figuur 2 .) De laatste teljaren laten een ’positief saldo’ zien!



 Figuur 2 .
Er is hoop
De broedvogelinventarisaties vallen niet erg negatief uit. De jaren 2016 en 2017 zijn zeker positief met 4 territoria in beide jaren. Ook in eerdere jaren werden verschillende malen 3 en eenmaal 4 territoria waargenomen. Met het toenemen van de leeftijd van het bomenareaal wordt een stijging van de aantallen boomkruipers verwacht in de komende decennia. Zowel in de broedtijd als daarbuiten.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl

                                                    

  

zondag 14 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Boomklever







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 


 
 

Boomklever - Sitta europaea

 

Bonte evenwichtskunstenaar
Als een dartele kabouter rent de boomklever langs boomstammen en dikke takken op en neer. Ook aan het einde van twijgen en op de bodem kan deze behendige vogel uit de voeten. Hij vertrouwt op zijn sterke tenen met krachtige klauwtjes. Met even veel gemak gaat de looprichting naar boven, naar beneden of diagonaal. Balancerend op de poten, zonder gebruik van de staart, sjeest hij op en neer. Een kleurrijke vogel die vooral bij hoge dichtheden erg luidruchtig is. De roep van de boomklever klinkt helder, metaalachtig en fluitend. Ook het luide kloppen bij het open maken van noten is typerend. Een spleet in de schors van een oude boom of de wig van een tak wordt als aambeeld ingezet. De boomklever is geen trekvogel en gaat zelden ver van zijn geboorteplaats vandaan. Het is een niet te missen vogel, met zijn blauwgrijze bovendelen en zwarte oogstreep. De onderzijde is isabelkleurig en de flanken zijn roodbruin.
 

Aantallen in stroomversnelling
De verspreiding van boomklevers in Nederland werd sinds ongeveer 1975 veel ruimer. Op de zandgronden van Noordoost-Nederland en Noord-Brabant, waar de soort lange tijd schaars was, leverden de ouder en gevarieerder wordende bosgebieden goede mogelijkheden op om zich te vestigingen. De landelijke broedpopulatie is in het laatste kwart van de twintigste eeuw ruim verdubbeld. De boomklever begint zich ook langzamerhand wat meer te verspreiden over laaggelegen delen van ons land Vanaf het begin van dit millennium is de vermeerdering van het aantal boomklevers in een stroomversnelling geraakt. Voor de boomklever hoeft een bos of een park maar voor een deel uit oude bomen te bestaan om er zich te kunnen vestigen. Een ruim vijftig jaar oud parkje in Tilburg-Noord, met naaldhout en veel loofbomen van die leeftijd in de buurt, is al voldoende. Een paar jaar geleden verkoos een paar boomklevers daar een nestkast op een balkon in de omgeving als broedplaats. De huidige (2013-2015) broedvogelstand is 31.000-38.000 paren. In de eerste atlasperiode (1973-1977) was dat nog 5.000-6.000 broedparen (bron: Sovon.nl).


Standvastig
De boomklever is gebonden aan oude loofbomen en doet het in gemengde bossen ook goed. Hij is erg standvastig als het om zijn leefgebied gaat. In Europa is het een strikte standvogel. Eenmaal neergestreken in een territorium verlaat hij dat waarschijnlijk zijn hele leven niet meer. Het moet dan wel alles bevatten wat hij nodig heeft. Die plekken waren tot de jaren negentig van de vorige eeuw beperkt. De oude eiken aan de Bredaseweg en het Wilhelminapark zijn in het begin van de negentiger jaren nagenoeg de enige plekken in Tilburg waar boomklevers voorkomen. Aan het begin van dit millennium begint ook de opkomst van de soort in de delen van de Loonse en Drunense Duinen met oudere loofbomen. In Noord-Brabant nemen de aantallen broedende boomklevers sinds 1990 met 5% per jaar toe. Uit gegevens van Punt Transect Tellingen (PTT) blijkt dat de aantallen in de winter met 5% per jaar toenemen, een verdubbeling in 15 jaar. De winteraantallen zijn nu (2013-2015) 90.000-110.000.




 Figuur 1.


Van niets naar iets
In het Noorderbos zijn de aantallen boomklevers van nul in 2003 naar 32 stuks in 2017 gestegen. Zie figuur 1. Dit zijn niet eens heel veel waarnemingen, gezien de forse stijging in vele andere gebieden in de omgeving. Het Noorderbos is dan ook maar voor een deel geschikt voor deze boombewoner, die toch wel specifieke eisen aan de biotoop stelt. In de kerngebieden en de noordzijde van het Noorderbos komt de soort niet voor. De waarnemingen komen vooral voor aan de oude bosranden aan de Stokhasseltlaan, de Udenhoutseweg en aan de rand van het bosgebied, de Zandley genaamd. De eiken percelen, begin jaren negentig van de vorige eeuw geplant, zijn blijkbaar nog te jong! Wel zijn er waarnemingen van boomklevers in een populierenperceel, aangelegd in 1987. De soort is er meerdere malen aangetroffen maar er kon geen territorium worden vastgesteld. Dit perceel is overigens voor meer vogelsoorten van belang geweest. Verschillende vogelsoorten broedden er. De laatste hevige storm (2017) heeft er echter flink huisgehouden en het bos behoorlijk uitgedund.

 
 Figuur 2.



Het overzicht van de territoria van de boomklevers is nog een bescheiden lijstje. Zie figuur 2. Potentie heeft het Noorderbos voor de boomklever echter wel! Met de aanwezigheid van eikenbossen en veel ander (nog) jong en ook oud hout zit er de komende decennia volop groei in voor de boomkleverpopulatie. De meeste territoria concentreren zich tot nu toe op drie plekken aan de randen van oudere bospercelen. Zie figuur 3.

 

 


Figuur 3.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl


zaterdag 13 april 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Koolmees

 
 
 



Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien.
 





Koolmees - Parus major



Verticale houding
De koolmees is een bekende en talrijke vogel in Nederland. Hij staat halverwege de top 10 van de Nederlandse broedvogels en in de top 3 van de tuinvogeltellingen. Wie kent hem niet? Op iedere vetbol en ieder netje met nootjes laat hij zich zien. De ‘pink’roep van de koolmees lijkt op die van de vink met toch wel een hoorbaar verschil. Het twee- soms driedelige liedje tietiepu, tietiepu, tietiepu, is het meest bekend. Het bestaat maar uit 2 noten waarmee hij een verassend aantal motieven verzint. Het zijn er meer dan 50 waarvan een flink aantal je verrast als ze uit de bek van een koolmees komen. Het mannetje koolmees draagt een zwarte stropdas. Het is een brede band van zwarte veertjes op de gele borst. De band loopt door tussen de poten en verbreedt daar. Het vrouwtje heeft een smalle stropdas. Het mannetje neemt soms een dreighouding aan, de verticale houding. Hij richt dan de snavel naar boven. Hierdoor worden de buik en de borst met de stropdas goed zichtbaar voor de tegenstander. Het komt heel imponerend over.


Witte buitenste staartpennen uniek
De kop en de hals van de koolmees zijn glanzend zwart en hij heeft witte wangen. De onderdelen zijn geel. De groene rug loopt naar boven uit op een wat lichtere vlek. De vleugels zijn grijsblauw met een witte streep en lichte zomen aan de kleine slagpennen. Van de grijze staart zijn de 2 buitenste staartpennen wit. Dat is uniek voor de mezen in Europa. De koolmees is met een lengte van 15 cm, van snavel tot staart, de grootste mezensoort in Nederland. In stedelijk gebied broeden ze vaak in de vele nestkasten die zijn opgehangen. Maar ook in de meest onverwachte holtes, zoals een afgebroken verkeerspaal of een luchtslang voor een boom, bouwen ze hun nest.


Overleven op beukennootjes
Met uitzondering van enkele boomloze gebieden komen koolmezen overal in Nederland voor. De grootste populaties verblijven op de bosrijke hoge zandgronden, in Zuid-Limburg, de binnenduinrand en in stedelijk gebied. In loofbossen komen meer koolmezen voor dan in naaldbossen. In laag Nederland zijn de stedelijke gebieden het meest in trek. Al heel lang is bekend dat koolmezen veel beukennootjes eten. De wisselende beschikbaarheid van dit voedsel is ook de oorzaak van jaarlijkse aantalsfluctuaties. Als er weinig beukennootjes zijn, overleven veel eerstejaars vogels de winter niet. De in Nederland broedende koolmezen (375.000-625.00 paren in de periode 2013-2015) zijn voornamelijk standvogels. Doortrekkers en overwinteraars (1.000.000-2.000.000) komen uit Oost-Europa. (bron: sovon.nl)




 Figuur 1.

Koolmees ontbreekt slechts tijdens 7 tellingen
Het eerste jaar van de tellingenreeks zijn er weinig koolmezen aangetroffen. Zie figuur 1. Binnen enkele jaren stijgen de aantallen echter snel. Daarna volgen dalingen en stijgingen elkaar op. Pas in het tweede decennium van deze eeuw zijn de aantallen waargenomen koolmezen redelijk stabiel met een lichte daling aan het einde van de reeks. In de top 10 van de meest waargenomen vogelsoorten in het Noorderbos staat de koolmees op de 6e plaats, gelijk aan het landelijke peil. Het totaal van alle tellingen van de tellingenreeks komt op 3.226 koolmezen. Tijdens 7 van de in totaal 360 uitgevoerde tellingen is er geen koolmees waargenomen, vooral in de eerste vijf teljaren in de zomer.

 

 Figuur 2.

Broedareaal verspreidt zich over het Noorderbos
Het gebrek aan natuurlijke nestholtes speelt ook voor de koolmees een belangrijke rol in de voorplanting. De eerste jaren zijn de vastgestelde territoria dan ook erg laag. Met het ouder worden van de bomen stijgen de aantallen vastgestelde territoria. Door het ontstaan van meer nestgelegenheden in de bomen - natuurlijke holtes - stijgen de broedparen geleidelijk met weinig schommelingen. Aan het einde van de reeks is een kleine, onverklaarbare terugval vastgesteld. Tot aan de laatste jaren van de tellingenreeks broedt de koolmees voornamelijk in de oude bossen en oude houtsingels. Het halfopen zuidwestelijk deel raakt na enkele jaren ook langzaam maar zeker bezet door de koolmees. De bezetting van het meer open noordelijke deel vindt pas plaats in de laatste vier jaren van de tellingenreeks.



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl