maandag 16 juli 2018

Zwavelzwammen gezien ondanks de droogte !





















 
Ad Kolen



Ondanks de aanhoudende droogte toch prachtige ontluikende zwavelwammen gezien enkele dagen geleden. Ze stonden op een boomstronk in de Loonse en Drunense Duinen langs de Waalwijkse baan. Hoewel ik eigenlijk een afspraak had kon ik het niet na laten ’even mijn camera te trekken’ ! De stronk was niet zomaar te herkennen, leek een loofboom maar er stonden ook douglassparren in de buurt.






  
De zwavelzwam (Laetiporus sulphureus) heeft een karakteristieke, al van verre zichtbare zwavelgele tot oranje kleur met wat roze er doorheen. Zijn eenjarige vruchtlichamen groeien van mei tot september snel na een regenbui op levende, slechts zelden op afgestorven loofhoutstammen. Heel zelden groeit de soort ook op naaldhout, bijvoorbeeld op sparren en lariksen. 


De vruchtlichamen zijn 10-40 cm. breed, zonder steel, zijdelings aangehecht, dik, sappig en vlezig, aan de randen bochtig. Ze vormen recht boven elkaar zittende kolonies. De vruchtlichamen vergroeien met elkaar. Aan de bovenzijde van levende vruchtlichamen worden soms druppels van een kleurloze vloeistof afgescheiden. De oorspronkelijke kleur verbleekt bij ouderdom en uitdroging tot bijna aan wit toe. De buisjes (aan de onderzijde) zijn kort, zwavelgeel, met kleine ronde poriën. Het vlees van verse vruchtlichamen is bijna wit, zeer mals tot bros.

 




De verse exemplaren hebben een zurige smaak en een krachtige aromatische geur. Het sporenstof is gelig. De zwavelzwam groeit gewoonlijk op eiken, wilgen en populieren. In hun kernhout veroorzaakt de zwamvlok een intensieve rot. Het aangetaste hout verkleurt rood en valt korrelig uiteen.



Vragen en opmerking aan : adkolen@kpnmail.nl

zondag 15 juli 2018

Quirijnstokpark; grote ratelaar







Ad Kolen

Enkele weken terug, tijdens een broedvogeltelling, een nieuwe plantensoort ontdekt in het Quirijnstokpark. Het was nog even onzeker, maar nu met zekerheid, (na deskundig advies,) de grote ratelaar gedetermineerd. Uitgesloten dat het de kleine ratelaar, die overigens vrij zeldzaam is, of een hybride is. De vele vertakkingen van de stengels brachten me op een dwaalspoor. Vaak hebben deze planten maar één stengel. De soms vrij lange tanden van de schutbladeren van de bloem zijn typerend voor de grote ratelaar. De schutbladeren zijn bleekgroen, veel lichter van kleur dan de stengelbladeren. De tanden op de bovenlip zijn circa 2mm lang, meestal langer dan breed, paars of lila en soms wit.

Een bekende plant van mooie graslanden in natuurgebieden als de Wieden en Weerribben en maar ook dichterbij in de Brand bijvoorbeeld. Ook in de Dongevallei groeide grote ratelaar ooit massaal. Een ontroerende verassing dus om het in het Quirijnstokpark aan te treffen.


 
 
 
Het is een plant van vochtige hooilanden en kom ook voor op bermen en dijken aan waterkanten en in de duinen. In het Quirijnstokpark is een groeiplaats van enkele vierkante meters aangetroffen op een ruig gazon. De soort moet er dus al wat langer dan dit jaar voorkomen, over het hoofd gezien waarschijnlijk. De groeiplaats bevindt zich op een glooiende helling van een enigszins bol gazon. Het is een van de plekken die al enkele decennia eenmaal per jaar gemaaid en gehooid wordt. Het gevolg van een consequent beheer, het verschijnen van de grote ratelaar. Mooi, continuïteit daarvan zal zeker nog meer leuke plantensoorten opleveren op den duur. Ook meerdere soorten vlinders zoeken er bij zonnig weer naar nectar.
 
 

 
 
Door de hitte en de droogte is de bloei snel voorbij. De ratelende rijpe zaden in de zadendozen zijn typerend en gaven de plant zijn naam, vroeger gaf het de start van de hooitijd aan!




Reacties en vragen: adkolen@kpnmail.nl

 

Futen; zorgzame ouders






Ad Kolen

Futen broeden soms al heel vroeg in het jaar, begin april kunnen je al jonge futen zien. Maar eind oktober is ook niet uitzonderlijk om nog een paar met pas uitgekomen fuutjes te zien zwemmen. Het broedseizoen van futen kan zich we over een half jaar uitstrekken. Die vroege en late broedsel zijn wel min of meer bijzonder. De meest futen broeden in het voorjaar en niet meer dan 2 keer per jaar.


Futen zijn wel heel zorgzame ouders. Als nestvlieders hebben de jongen de eerste weken van hun leven warmte en bescherming nodig. Ze verblijven dan ook vaak op de rug van een van de ouders. Meest bij de moeder, zoals deze, gezien vanmorgen op het Wilhelminakanaal bij de Oude Linde aan de rand van Tilburg Noord. De vader voerde visjes aan en gaf ze het jong. Bij iedere vangst liet hij zich horen en reageerde moeder en kind!







Op deze foto is te zien dat het jong het visje juist heeft aangepakt.










Hier steekt het staartje van de vis nog juist uit de bek van de jonge fuut. 



 
 
 


Jonge futen doen al snel pogingen om een visje te vangen, aanvankelijk niet erg succesvol. Ze worden dan ook bijgevoerd tot ze bijna zo groot zijn als hun ouders.

De fuut (Podiceps cistatus) is de grootste hier voorkomende Futensoort. Opvallend is het broedkleed met zwartbruine oorpluimen en kastanjebruine en zwarte, uitzetbare kraag. De vogel lijkt staartloos, de nek is slank, grijsbruine bovendelen en glanzende satijnwitte  onderdelen. Het winterkleed is veel eenvoudiger; zonder kraag, de kop lijkt wit met een donkere kruin en een witte streep boven het oog. De jonge Futen hebben een gestreepte nek en kop en varen op zeer jonge leeftijd vaak op de rug van een van de ouders.



Het is haast niet te geloven maar aan het begin van de 20e eeuw was de Fuut een schaarse broedvogel in Nederland. In de 2e helft van die eeuw namen de aantallen echter sterk toe. Tussen 1966-1967 en 1979-1985 van 3.600-3.800 paren naar 7.000-10.000 paren. De vermoedelijk belangrijkste oorzaak van de toename, in een groot deel van Europa, is de toegenomen voedselrijkdom van het water als gevolg van de lichte tot matige vervuiling met meststoffen. Daardoor werden allerlei vissoorten veel talrijker. Vooral brasem, blankvoorn en baars, belangrijke prooien van de Fuut, namen toe. De “Atlas van de Nederlandse broedvogels”,  geeft een broedvogelpopulatie van 13.000 tot 16.000 broedparen aan in 1998-2000. Daar ging nog een geringe plaatselijke teruggang aan vooraf in de 2e helft van de jaren negentig. Die had wellicht te maken met het terugdringen van de nutriëntenbelasting van veel wateren. De teruggang zette zich enige jaren door maar nu is er sprake van min of meer stabiele aantallen.





Vragen en opmerking : adkolen@kpnmail.nl.