zondag 15 juli 2018

Futen; zorgzame ouders






Ad Kolen

Futen broeden soms al heel vroeg in het jaar, begin april kunnen je al jonge futen zien. Maar eind oktober is ook niet uitzonderlijk om nog een paar met pas uitgekomen fuutjes te zien zwemmen. Het broedseizoen van futen kan zich we over een half jaar uitstrekken. Die vroege en late broedsel zijn wel min of meer bijzonder. De meest futen broeden in het voorjaar en niet meer dan 2 keer per jaar.


Futen zijn wel heel zorgzame ouders. Als nestvlieders hebben de jongen de eerste weken van hun leven warmte en bescherming nodig. Ze verblijven dan ook vaak op de rug van een van de ouders. Meest bij de moeder, zoals deze, gezien vanmorgen op het Wilhelminakanaal bij de Oude Linde aan de rand van Tilburg Noord. De vader voerde visjes aan en gaf ze het jong. Bij iedere vangst liet hij zich horen en reageerde moeder en kind!







Op deze foto is te zien dat het jong het visje juist heeft aangepakt.










Hier steekt het staartje van de vis nog juist uit de bek van de jonge fuut. 



 
 
 


Jonge futen doen al snel pogingen om een visje te vangen, aanvankelijk niet erg succesvol. Ze worden dan ook bijgevoerd tot ze bijna zo groot zijn als hun ouders.

De fuut (Podiceps cistatus) is de grootste hier voorkomende Futensoort. Opvallend is het broedkleed met zwartbruine oorpluimen en kastanjebruine en zwarte, uitzetbare kraag. De vogel lijkt staartloos, de nek is slank, grijsbruine bovendelen en glanzende satijnwitte  onderdelen. Het winterkleed is veel eenvoudiger; zonder kraag, de kop lijkt wit met een donkere kruin en een witte streep boven het oog. De jonge Futen hebben een gestreepte nek en kop en varen op zeer jonge leeftijd vaak op de rug van een van de ouders.



Het is haast niet te geloven maar aan het begin van de 20e eeuw was de Fuut een schaarse broedvogel in Nederland. In de 2e helft van die eeuw namen de aantallen echter sterk toe. Tussen 1966-1967 en 1979-1985 van 3.600-3.800 paren naar 7.000-10.000 paren. De vermoedelijk belangrijkste oorzaak van de toename, in een groot deel van Europa, is de toegenomen voedselrijkdom van het water als gevolg van de lichte tot matige vervuiling met meststoffen. Daardoor werden allerlei vissoorten veel talrijker. Vooral brasem, blankvoorn en baars, belangrijke prooien van de Fuut, namen toe. De “Atlas van de Nederlandse broedvogels”,  geeft een broedvogelpopulatie van 13.000 tot 16.000 broedparen aan in 1998-2000. Daar ging nog een geringe plaatselijke teruggang aan vooraf in de 2e helft van de jaren negentig. Die had wellicht te maken met het terugdringen van de nutriĆ«ntenbelasting van veel wateren. De teruggang zette zich enige jaren door maar nu is er sprake van min of meer stabiele aantallen.





Vragen en opmerking : adkolen@kpnmail.nl.