Ad
Kolen
Oplettende
wandelaars zal het zeker zijn opgevallen dat in een bepaalde periode van het
jaar alle eenden er ongeveer gelijk uit zien. Wilde eenden, de meest
voorkomende soort, lijken dan allemaal
vrouwtjes te zijn. Bij mannetjes ontbreken de meest opvallend gekleurde veren,
zoals op de groene kop, de bruine borst en de lichte flanken. Ze hebben
tijdelijk een eenvoudig verenpak, waardoor ze veel op de bescheiden uitgedoste
vrouwtjes lijken. Deze tijdelijk uitdossing heeft te maken met de rui. Die maken
de meeste vogelsoorten in de zomer door. De mannelijk eenden, van bijna alle
soorten, nemen in die kwetsbare periode, het zogenaamde eclipskleed aan.
We
benijden vogels om hun vliegvermogen. De manier waarop vogels zich door de
lucht bewegen is uniek. Hoewel er ook andere diersoorten zijn die het
vliegvermogen bezitten zijn die niet uitgerust met veren. Geen ervan bereikt de
vaardigheid in het vliegen als vogels. In het dierenrijk is de veer een unieke
constructie. Veren zijn vaak prachtig
gekleurd, sterk en flexibel maar ze zijn ook aan slijtage onderhevig.
Veren
zijn erg belangrijk voor vogels; ze dragen bij aan de warmte-isolatie, het
draag- en stuurvermogen, ze hebben aerodynamische kwaliteiten, doen dienst bij
kleur- en signaalwerking en zijn onmisbaar in bescherming tegen water, regen en
kou. Voor al deze functies worden meerdere soorten veren ingezet.
Er
bestaan 2 verengroepen; Contourveren en donsveren. Contourveren zijn de
belangrijke slagpennen, de staartpennen en de dekveren. De baarden van
contourveren zijn door gootjes en haakjes aan elkaar verbonden. De vlaggen
vormen zo een gesloten geheel. Donsveren
zijn los, pluizig en bevinden zich vrijwel altijd onder de dekveren. Er komen
ook overgangen tussen contourveren en donsveren voor. Vaak zijn contourveren
aan de onderzijde, dicht bij het lichaam, voor een deel donzig.
Na
een jaar intensief gebruik zijn veren aan vervanging toe. Beschadigingen en
slijtage verminderen de functies. Vogels ruien niet alleen om de versleten
veren te vervangen. Ze wisselen ook een deel van de veren om een speciaal
prachtkleed aan te meten. Wat ze aantrekkelijk maakt voor de partner en speelt
derhalve een rol bij de hofmakerij. Het wisselen naar het eclipskleed gebeurd
ook voor de ’grote’ rui.
Over
het algemeen is het wisselen van de veren een langzaam en geleidelijk proces.
Het heeft meestal een niet al te grote invloed op het vliegvermogen en de
warmtehuishouding van de vogels. Er zijn echter uitzonderingen. Eenden, ganzen
en ook futen verliezen in een klap al hun slagpennen. Ze kunnen enkele weken
niet vliegen. Sommige soorten, zoals futen en bergeenden zoeken een veilige plek om te ruien waar ook
voldoende voedsel is. Bergeenden doen dat in het waddengebied, tot in Duitsland en futen kiezen
daar vaak het IJsselmeer voor.
Van
het merendeel van de eendensoorten heeft het vrouwtje een bescheiden verenkleed
en is dat van het mannetje kleurrijk en opvallend. Dat is een risicovolle
situatie voor de woerd, die enkel weken niet vliegen kan. Gedurende de rui
trekken ze een camouflage-uitrusting aan; het eclipskleed. Ze zijn dan heel
onopvallend gevederd. Hoewel er nog wel kleine zichtbare verschillen zijn
lijken ze erg veel op de vrouwelijke exemplaren. Mannetjes wilde eenden hebben
nog wel de gelige snavel, de bovenzijde van de kuifeend bij het mannetje blijft
zwart en bij de tafeleend blijven contouren van de roodbruine kop en de zwarte borst
zichtbaar.
Het
verschil tussen het zomerkleed en het eclipskleed van het mannetje mandarijneend
is enorm. Van het kleurrijke fraaie geheel is niets over. Alleen de iets
langere kuif en de vaalrode snavel wijzen er op dat het een mannetje is.
In de nieuwsbrief
’vogelsenzo’ nr. 14 staat dit artikel in een meer uitgebreide vorm.
|