donderdag 7 februari 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Kokmeeuw






Volwassen kokmeeuw in zomerkleed.



 Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.)
 


 



Kokmeeuw - Chroicocephalus ridibundus

 

Lachmöwe
In de winter heeft de kokmeeuw een witte kop met alleen wat donkere vlekken aan de zijkant. Al vroeg in het voorjaar neemt de vogel het broedkleed aan en krijgt hij een donkere kop. In sterk contrast met de spierwitte nek valt dit kenmerk erg op. Die donkerbruine hoofdbedekking loopt als een kap van onder de snavel naar achteren schuin omhoog. Vandaar de vroeger meer gebruikte naam: kapmeeuw. Tijdens de zomer zijn de rode poten donkerder en is de snavel bijna zwart. Het woord ‘kok’ in de naam is een onomatopee. Het verwijst naar het geluid dat de kokmeeuw maakt, het kokkeren of kakelen. Vaak maakt hij in de lucht ook spottende lachende geluiden, vandaar lachmeeuw. In het Duits heet de vogel dan ook lachmöwe. Ook de Fransen hebben het over een lacher: mouette rieuse. Het tweede deel van de wetenschappelijke naam, ridibundus, staat ook voor lachende meeuw. Op grond van nieuwe onderzoeksgegevens werden in 2005 de geslachten van meeuwen verder opgedeeld. De kokmeeuw wijzigde van Larus ridibundus naar Chroicocephalus ridibundus. De kokmeeuw lacht dus nog steeds!


Trekgedrag
Bij vogeltrek denk je niet direct aan meeuwen. Ook meeuwen verplaatsen zich echter naar een gunstigere omgeving om de winter door te brengen. De kokmeeuwen die in Nederland broeden, trekken in de winter grotendeels naar Zuid-Europa. Daar komen de rest van het jaar geen kokmeeuwen voor. De hier in de winter verblijvende kokmeeuwen trekken in de lente terug naar het noorden om daar te broeden.
 

Oogstresten en terugval
Kokmeeuwen zijn in de vorige eeuw van ’zeemeeuwen’ tot 'landmeeuwen’ geworden en zeer talrijk in aantal. In de jaren tachtig van de 20e eeuw lag de piek op 225.000 broedparen (bron: Sovon). Zwaar bemeste graslanden en een groot voedselaanbod door de groeiende landbouwactiviteiten en niet afgedekte stortplaatsen waren als gedekte tafels voor verschillende soorten meeuwen. Later optredend voedselgebrek deed het tij echter weer keren. Het afdekken van stortplaatsen, nog intensiever grondgebruik, verdroging en vermesting pakten ongunstig uit. Veel broedkolonies in het binnenland, vooral ook in Noord-Brabant verdwenen. De aantallen zijn ondertussen gehalveerd. In het Waddengebied vergaat het de soort beter en ook langs de kust zijn er diverse broedkolonies. De huidige (2013-2015) broedpopulatie kokmeeuwen bestaat uit 104.000-131.000 paren (bron: Sovon.nl.)




 Figuur 1.

Grote groepen bij toeval in het Noorderbos
Aanvankelijk werd een redelijk stabiel aantal kokmeeuwen waargenomen in het Noorderbos. Zie figuur 1. De meeste kokmeeuwen verblijven dan op en rond de plas. In 2009, het jaar nadat de zandstortingen op grote schaal zijn begonnen, daalt het aantal direct. In 2011 werd het hoogste aantal per jaar waargenomen: 865 stuks. Deze hoge uitschieter, na twee jaren met zeer lage aantallen, is opmerkelijk en roept vragen op. Dit hoge aantal komt door de waarneming van twee grote groepen: tijdens de eerste telling van 2011 zag ik er 600 en tijdens de laatste ronde in december 180. Deze laatste groep kwam net aanvliegen en streek neer op de plas toen ik aankwam. Bekend is dat al tientallen jaren de daken van grote hallen op het nabijgelegen industrieterrein Loven door meeuwen gebruikt worden als slaapplaats. Hoewel er ook andere meeuwen slapen, bestaat het grootste deel uit kokmeeuwen. Zij verzamelen zich in de avondschemering en zwermen bij zonsopgang uit om in de omgeving naar voedsel te zoeken. Het gaat het om duizenden exemplaren. Het plotseling neerstrijken van uitzwermende groepen kokmeeuwen op de Noorderplas is dus verklaarbaar. In het overzicht van de gegevens van de kokmeeuwen staan meer treffers van tussen de 100 en 200 exemplaren in de wintermaanden. Een uitschieter van 380 exemplaren in november 2003 valt ook op.


 
Kokmeeuwen bezoeken het Noorderbos voornamelijk op zoek naar voedsel en verdwijnen weer snel als er niets te halen valt. Vandaar dat er slechts bij toeval grote groepen worden aangetroffen. Langdurig rusten en slapen, zoals wilde eenden dat doen, is bij kokmeeuwen niet het geval. Van grootschalige graslanden ten oosten van het Noorderbos, onder Udenhout, is bekend dat er in de winter vaak grote aantallen meeuwen rusten en foerageren. Het zijn dan niet alleen kokmeeuwen, maar ook flinke aantallen stormmeeuwen en in mindere mate zilvermeeuwen. Bij verstoring is de Noorderplas een uitwijkmogelijkheid.

 

 Figuur 2.


Niet meer in trek
Kokmeeuwen broeden in kolonies en doen dat nog nauwelijks in Brabant. Gedurende het broedseizoen worden er hier dan ook geen of slechts sporadisch enkele gezien. Zie figuur 2. In meer dan de helft van het aantal teljaren werd in april, mei en juni geen enkele kokmeeuw gezien. Ook in de zomer zijn de aantallen laag en pas in oktober stijgen ze. Dat is echter geen recent verschijnsel. Al vanaf het begin van de tellingen in 2003 doet deze situatie zich voor.

Na 2008 kelderen de aantallen enorm met uitzondering van 2011, het jaar waarin twee grote groepen werden gezien. De laatste 4 teljaren waren er nauwelijks nog kokmeeuwen. De aanhoudende zandstortingen hebben op de aantrekkelijkheid van de plas voor kokmeeuwen een enorm effect. Bij de eenden is deze verstoring ook van invloed, maar in mindere mate. Door het aanleggen van wallen om het zand in het midden van de plas te kunnen storten is het wateroppervlak sterk verkleind. Voor de kokmeeuwen niet meer aantrekkelijk blijkbaar!

 

Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl