donderdag 1 september 2016

De Kokmeeuw




 

Ad Kolen
 
Mijn woonomgeving in Tilburg-Noord verlatende, richting het centrum komt het Wilhelminakanaal in beeld. Bij alle bruggen verblijven meestal meeuwen. Bij de brug aan de Oude Lind vaak tientallen. Het zijn niet steeds dezelfde soorten. De 4 meeuwensoorten die in de stad voorkomen zijn; kleine mantelmeeuw, stormmeeuw, zilvermeeuw en kokmeeuw. De kokmeeuw is de kleinste van de 4 en de talrijkste.
 
In de winter heeft de kokmeeuw een witte kop met alleen wat donker vlekken aan de zijkant. Al vroeg in het voorjaar neemt de vogel het broedkleed aan en krijgt een donkere kop. In sterk contrast met de spierwitte nek valt dit kenmerk erg op. Die donkerbruine hoofdbedekking loopt als een kap van onder de snavel naar achteren schuin omhoog. Vandaar de vroeger meer gebruikte naam, kapmeeuw.
 
Het woord kok in de naamgeving is van klanknabootsende betekenis. Het brengt het geluid dat kokmeeuwen maken tot uiting, het kokkeren of kakelen dat ze doen. Vaak maken ze in de lucht ook spottende lachende geluiden, vandaar lachmeeuw. In het Duits heet de vogel dan ook lachmöwe. Twee Nederlandse dialecten spreken van spotmeeuw en spotter..
 
 
 
Een jonge kokmeeuw ziet er bont, en heel anders uit dan een volwassen exemplaar.
 
 

Het 2e deel in de wetenschappelijke naam, ridibundus, staat ook voor lachende meeuw. Op grond van nieuwe onderzoeksgegevens werden in 2005 de geslachten van meeuwen verder opgedeeld. De kokmeeuw wijzigde van Larus ridibundus naar Chroicocephalus ridibundus. De kokmeeuw lacht nog steeds dus!
 
Jonge kokmeeuwen hebben een geelachtige snavel met een zwarte punt. Ook is er een zwarte band aan het einde van de staart. Een typerend kenmerk van de kokmeeuw dat goed zichtbaar is in de vlucht; de witte vleugelboog. Aan de bovenzijde en ook aan de onderzijde, hetzij iets minder. Als je dit karakteristieke teken weet te herkennen is het een stuk eenvoudiger een kokmeeuw te ontdekken tussen andere meeuwensoorten.
 
Bij vogeltrek denk je niet direct aan meeuwen. Ook meeuwen verplaatsen zich naar een gunstigere omgeving om de winter door te brengen. De kokmeeuwen die in Nederland broeden trekken in de winter merendeels naar Zuid-Europa. Daar komen de rest van het jaar geen kokmeeuwen voor. De hier in de winter verblijvende kokmeeuwen trekken in de lente terug naar het noorden om daar te broeden.
 
 


 
Kokmeeuwen zijn de vorige eeuw van ’zeemeeuwen’ tot 'landmeeuwen’ verworden en zeer talrijk geworden. In de jaren 80 van de 20e eeuw lag de piek op 225.000 broedparen. De landbouw, open vuilstortplaatsen en bv. wintervoeding zijn menselijke activiteiten waar ze van profiteerden. Tegenmaatregelen zoals het afdekken van vuilstortplaatsen maar ook intensief grondgebruik (verdroging, vermesting), voedselproblemen en predatie deden het aantal broedparen kokmeeuwen weer sterk afnemen. De populatie is nu gehalveerd.
 
Kokmeeuwen foerageren veel op open graslanden en trekken nog meer naar stad en dorp bij koude en sneeuwval of trekken weg. In Tilburg bijvoorbeeld zijn een groot deel van het jaar kokmeeuwen aanwezig. Het zijn koloniebroeders, begin maart trekken de meeste naar hun broedgebieden. Hun plaats wordt ingenomen door kleine mantelmeeuwen die uit overwintering gebieden in het zuiden terug keren.
 
Kleine mantelmeeuwen broeden hier niet in de directe omgeving. Foerageren doen ze hier wel massaal in dorpen en steden in het voorjaar en de zomer. Kleine mantelmeeuw zijn goede vliegers. Een afstand van 80 tot 100 km tussen broed- en foerageergebied leggen ze eenvoudig af.
 
De kokmeeuwen zijn ondertussen weer terug langs het Wilhelminakanaal, samen met hun bont gevederde jongen.
 
Reacties en vragen via de redactie of e-mail: adkolen@kpnmail.nl
  



In de nieuwsbrief ’vogelsenzo’ nr. 13 staat dit artikelen volledig.

Abonneer je door een e-mail te sturen aan: adkolen@kpnmail.nl