maandag 3 mei 2021

De Vogels van de Dongevallei 2004-2019 Blauwe reiger

 


   Een serie over het 'Verslag: De Vogels van de Dongevallei 2004-2019'

De Dongevallei is van 1996 tot 2000 als ecologische verbindingszone door het nieuwe stadsdeel De Reeshof aan de westelijke rand van Tilburg aangelegd. Van 2004 tot 2019 zijn tweemaal per maand, het gehele jaar door, alle vogels geteld binnen de grenzen van de Dongevallei. Tijdens het broedseizoen, van half maart tot half juli, zijn steeds acht tellingen uitgevoerd volgens de richtlijnen van het BMP van SOVON. Naast algemene informatie betreffende het gebied en de wijze van tellen zijn alle 125 waargenomen vogelsoorten in dit verslag beschreven. Het verloop van de aanwezigheid van de verschillende vogelsoorten is in grafieken uitgebeeld en komt in afzonderlijke artikelen aan bod, vaak uitvoerig. Zo veel mogelijk zijn conclusies getrokken en oorzaken achterhaald van het verloop van de aantallen van de diverse vogels. Soms zijn de oorzaken lokaal, maar veelal spelen de landelijke en Europese stand van veel vogelsoorten een belangrijke rol. 

Het volledige verslag, in PDF-formaat is te ontvangen door een e-mail te sturen naar adkolen@kpnmail.nl 


Ad Kolen



Blauwe reiger


Ardea cinerea


Van jachtvogel naar ’schadelijk gedierte’

Jac. P. Thijsse schreef in 1935:


”In vroeger eeuwen was de reiger een deftige jachtvogel en in onze verbeelding zien we hem nog wel – al is het dan flauwtjes - omstraald met de bonte praal van de prachtlievende riddertijd. We vergeten misschien te gemakkelijk, dat hij daarbij fungeerde als slachtoffer. Toch strekte dat de reigers in het algemeen ten voordeel, want ze genoten de bescherming van de destijds zeer strenge jachtwetten. Toen later de valkenjacht in verval kwam en eigenlijk helemaal niet meer in ons land beoefend werd, brak er voor het reigerdom een heel andere periode aan. Zij vangen vis in het openbaar, en heel dikwijls zelfs heel goeie, door de mens begeerde vis. En daarmee was zijn positie bezegeld als schadelijk ’gedierte’ en kreeg hij de visserman als onverzoenlijke vijand. Op menige plaats werd een prijs op zijn hoofd (of zijn poten) uitgeloofd en in alle ernst werd geredeneerd over het uitroeien der reigers. ”


Vroeger schaars

Geboren in 1950 in Tilburg kwam ik de blauwe reiger in mijn jeugd niet vaak tegen. De verbazing was groot tijdens een dagje ’grote stad’. De grote grijze vogels stapten tussen de bezoekers rond in Artis. In het Vondelpark trachtten ze een vis te scoren bij hengelaars. Dat was ergens rond de overgang van de jaren 50 naar de jaren 60 van de vorige eeuw. Volgens de Avifauna van Noord-Brabant (1970) was de blauwe reiger in Noord-Brabant vrij schaars. Aangenomen werd dat het aantal in 1965 tussen de 300 en 400 broedparen lag. De zes volgende broedplaatsen waren bekend: Landgoed Eikelenberg bij Steenbergen, de Biesbosch, het Liesbos bij Breda, Den Dulver bij Waspik, Kasteel Maurick in Vught en de golfbaan bij Valkenswaard. In de Avifauna van Nederland (1962) staat de blauwe reiger als een talrijke kolonie-broedvogel beschreven. Het is dan een doortrekker in vrij groot aantal en een wintervogel in vrij klein aantal.



                                 
Zonnende blauwe reiger.


Vorstgevoelig

De blauwe reiger broedt gewoonlijk in kolonies; solitaire nesten worden soms ook vastgesteld. De meeste van de ongeveer 500 bekende kolonies liggen in de lage delen van Nederland. Stedelijke gebieden worden daarbij niet gemeden. Er is wel een tendens om meer verspreid te broeden: grotere kolonies worden schaarser, kleinere kolonies worden talrijker. Blauwe reigers werden in het verleden vaak vervolgd. Door de verontreiniging van het oppervlaktewater en strenge winters daalde de landelijke populatie tot 3500 broedparen in 1963. Door o.a. verbeteringen van het oppervlaktewater herstelden de aantallen zich na 1970. Opeenvolgende zachte winters doen de aantallen broedparen stijgen tot 13.000. Na enkele winters met stevige vorstperioden daalt het aantal broedparen met meer dan 30%. Door niet weg te trekken kan de blauwe reiger snel de broedkolonies bezetten, bij zacht weer al in januari. Er bestaat wel steeds het risico op vorst. Een deel trekt wel weg naar het zuiden. Na 1990 nam het aantal niet verder toe.

Figuur 8.

Vanaf 1990 neemt het aantal broedende blauwe reigers in Noord-Brabant af. Zie figuur 8. Bij de het gehele jaar in Noord-Brabant verblijvende aantallen blauwe reigers is vanaf 1980 een stijging van 5% per jaar te zien. Met wat schommelingen stabiliseren de aantallen zich de laatste tien seizoenen. Zie figuur 9.


Figuur 9.


De broedvogelpopulatie bestaat uit 10.450-10.750 (2018) broedparen en in de winter verblijven er 10.000-16.000 (2013-2015) blauwe reigers in Nederland. (bron: sovon.nl)




      Figuur 10: alle waarnemingen (754) van blauwe  reigers per jaar met het totaal boven de kolom.


Tegenovergestelde aantalsontwikkelingen in de Dongevallei

De hoogste aantallen blauwe reigers in de Dongevallei zijn waargenomen in de eerste zeven teljaren van de tellingenreeks. Na 2010 vallen ze lager uit: redelijk stabiel maar wel met een dalende trend. Zie figuur 10. D e aantalsontwikkelingen in de Dongevallei gaan niet altijd gelijk op met die in de rest van Brabant. Soms zijn ze tegenovergesteld. Hier spelen de ontwikkelingen van het gebied zelf de bepalende rol. De geheel nieuw aangelegde Dongevallei is in het begin van de tellingenreeks nog erg open. Vooral in het, - als laatste aangelegde - zuidelijke deel ontbreekt nagenoeg alle begroeiing. Hierdoor zijn de blauwe reigers, groot van formaat als ze zijn, goed zichtbaar. Met het toenemen van de begroeiingen neemt de zichtbaarheid en ook het oppervlak aan geschikt foerageergebied geleidelijk af. De open stroken die door het jaarlijks maaien in stand gehouden worden, zijn blijkbaar niet breed genoeg en te besloten.



Figuur 11: alle waarnemingen van blauwe reigers per maand met het totaal boven de kolom.


Dieptepunt in maart

Blauwe reigers beginnen vaak al vroeg in het jaar aan hun broedperiode, gewoonlijk in kolonieverband. In de Dongevallei broeden ze niet. In die periode is hun aanwezigheid dan ook laag. In maart ligt het dieptepunt. Zie de grafiek in figuur 11. Daarna stijgen de aantallen met al uitgevlogen jonge vogels in juni en juli: inlandse vogels die zich verspreiden en ook jongen die elders uit West-Europa en Scandinaviƫ wegtrekken en kleine aantallen uit Noordoost-Europa. Het hoogtepunt ligt aan het einde van de zomer en het begin van de herfst als de volwassen vogels doortrekken. Daarna nemen de aantallen weer af. (bron: sovon.nl)








Reacties naar adkolen@kpnmail.nl