woensdag 20 februari 2019

Het Noorderbos en de Vogels 2003 - 2017 Groene specht







Ad Kolen




Een reeks artikelen over de vogeltellingen en broedvogelinventarisaties in het Noorderbos bij Tilburg. Van 2003 tot en met 2017 werden alle vogels geteld, twee keer per maand, vanaf een vaste route. Tijdens het broedseizoen volgens de richtlijnen van het Sovon Broedvogel Monitoring Project (BMP.) In de begeleidende grafieken wordt het totaal aantal waargenomen vogels per jaar (24 tellingen) of per maand (30 tellingen) weergegeven. Bij de broedvogels zijn de per jaar vastgestelde territoria te zien. 
 
 

 
 

 Groene specht - Picus viridis


Voedselspecialist
De groene specht heeft ongeveer het formaat van een gaai en is kleiner dan de zwarte specht. Het lichaam is vrij fors, de staart kort en de snavel krachtig en lang. De bovenkant van het verenkleed is groengrijs met geel. De onderkant is vaal grijzig. De kruin is bedekt met rode veren die naar achter tot aan de hals doorlopen. Rond de ogen bevindt zich een zwart masker en daaronder een zwarte snorstreep. Alleen bij het mannetje is de kern van de snorstreep rood. Verder zijn er geen zichtbare verschillen tussen de geslachten. Jonge vogels hebben een gevlekt verenkleed. Vanaf juni maken jonge vogels korte omzwervingen. De vlucht van de groene specht is diep golvend, waarbij de vleugels na een reeks slagen steeds tegen het lichaam worden gevouwen.
 

Het grootste deel van het voedsel van de groene specht bestaat uit mieren. Binnen deze beperkte voedselkeuze is deze specht niet eenkennig. Naast rode bosmieren in bosgebieden vindt de groene specht ook prooien in meer open landschap, zoals de zwarte wegmier, de gele weidemier en de glanzende houtmier (bron: nlmieren.nl). Met de krachtige en lange snavel kan de groene specht trechtervormige gaten maken in een mierenhoop of in de bodem. Daarbij kan hij zijn tong tot 10 cm ver uitsteken en zo de mieren tot ver in de tunnels volgen. De zachte punt van de tong is bedekt met slijmachtig vocht uit de speekselklieren, waaraan de mieren blijven kleven. De tong van de groene specht is dus een handige lijmstok.


Herstel na afname
De groene specht is vooral een vogel van kleinschalig agrarische landschappen met nogal wat oude bomen. Uitgestrekte bosgebieden zijn vaak alleen aan de randen bezet en rondom grote open vlaktes. In Brabant heeft de soort zich verplaatst van dichte bossen naar meer open en parkachtige landschappen. Vanaf 1975 halveerde de populatie door afname van de rode bosmier ten gevolge van vergrassingen en de toename van bramen in de bossen. Door bezetting door van populierenbos, houtsingels en andere nieuwe aanplanten nam na 1990 nam het aantal groene spechten weer toe. Verwonderlijk is hoe goed de groene specht het in heel Zeeland doet, toenemend vanaf de jaren tachtig in de vorige eeuw. Enkele jaren voor de aanvang de tellingenreeks (1998-2000) is de stand 4.500-5.500. Nu (2013-2015) staat de stand op 8.00-9.500 broedparen (bron: Sovon.nl).

  

 Figuur 1.


Vaak zwijgzaam
De groene specht is gedurende de hele 15-jarige telperiode aanwezig in het Noorderbos. Zie figuur . Met een ondergrens van 4 exemplaren en een bovengrens van 16 is de populatie min of meer stabiel. Zijn territorium is niet gebonden aan de grenzen van het gebied. Hij foerageert ook daarbuiten en heeft mogelijk daar een nest. Over de jaren is in maart, april en een deel van mei de vastgestelde presentie het hoogst. In die periode klinkt vaak de ver dragende uitbundige ‘lach’. Van juli tot half augustus blijven de aantallen tamelijk hoog door de activiteiten van de uitgevlogen jonge groene spechten. Daarna is gedurende alle teljaren de groene specht vrij zwijgzaam tot aan het begin van het nieuwe broedseizoen. De groene specht doet al vroeg in het jaar aan paarvorming en het afbakenen van zijn territorium. De waarnemingen nemen vanaf half februari dan ook weer toe!



 Figuur 2.

Stabiel
De groene specht is een echte standvogel: hij is het hele jaar aanwezig binnen een beperkt gebied. In het Noorderbos is dit te zien aan de stabiele broedpopulatie en de aanwezigheid het jaar rond. Over de hele inventarisatieperiode gaat het om 1 of 2 broedparen. /zie figuur 2.Het vaststellen van broedparen van deze soort is vrij lastig. Beide geslachten brengen het bekende ’gelach’ voort en ze verplaatsen zich snel over honderden meters. Bij het vaststellen van meer dan één territorium is steeds uitgegaan van minimaal 2 gelijktijdige waarnemingen uit verschillende richtingen.

 



Reacties naar
adkolen@kpnmail.nl